Hallokidoki!
Na onze trip door Thailand was het tijd voor het laatste
Zuid-Oost-Aziatisch land op onze lijst: Laos.
Omdat onze tijd hier vrij beperkt was (11 dagen) besloten we
om slechts een viertal plaatsen aan te doen, die bovendien allemaal in het
noorden van het land liggen. De eerste plaats die we zouden bezoeken lag
gemakkelijkheidshalve op slechts een twintigtal kilometer van de Thaise grens
en is tevens de hoofdstad van het land: Vientiane.
Laos is één van de landen waarover we in onze Europese
geschiedenisboeken nauwelijks een woord terugvinden. Het is een land dat
nochtans al een lange geschiedenis achter de rug heeft. Met een bevolking die
haar etnische oorsprong vindt in migraties vanuit Zuid-China, Thailand en Myanmar
is er voor het eerst sprake van het huidige Laos in de 14de eeuw.
Zoals de haar omringende landen was het in de jaren daarvoor vooral opgesplitst
in kleinere koninkrijken. Gedurende heel deze tijd en ook na haar samensmelting
tot één grondgebied zal Laos steeds gevangen zitten tussen haar sterkere buren.
In opeenvolgende jaren is Laos een vazalstaat geweest van de Mongolen, de
Khmer, Sukhotai, Ayutthaya en de Birmezen en ten slotte opnieuw de Thai. Dat
Laos in haar huidige vorm bestaat heeft het voornamelijk aan de Fransen te
danken. Die vielen aan het einde van de 19de eeuw binnen en
bevrijdde hen van het Thaise juk. Om vervolgens een onderdeel van Indochina te
worden.
Dat bleek geen onverdeeld succes. Al gauw merkten de Fransen
dat het onherbergzame Laos, met zijn laid-back
mentaliteit geen rendabel grondgebied betrof. Hun pogingen om en masse
Vietnamezen te importeren (die in hun ogen wel over de geschikte werkmentaliteit
beschikten) mislukten.
Toen de tweede wereldoorlog aanbrak waren het ook hier
de Japanners die het grondgebied kwamen bezetten. Na de visite van Fat Boy en
Enola Gay viel er een machtsvacuüm. Er werd een eenheidsregering gevormd met
vertegenwoordiging van alle minoriteiten, maar de Fransen wilden hun
grondgebied niet loslaten. Ze beloofden de Laotianen bescherming en autonomie
wanneer zij toe zouden treden tot het Indochinese rijk van de Fransen.
De verenigde regering viel uiteen in drie kampen: de voorstanders,
de tegenstanders die verzet wilden organiseren binnen het land en de
tegenstanders die zich bij de Viet Minh aansloten om van buiten uit verzet te
plegen. Dit dreef een spil in het land en er zou jarenlang geen sprake meer
zijn van een verenigd Laos.
De Franse nederlaag in het Vietnamese Dien Bien Phu in 1954
bracht de Franse overgave met zich mee in Indochina. Laos werd onafhankelijk
verklaard en er werd een vredesplan opgesteld. Van dat plan kwam uiteindelijk
niet veel terecht. De verschillende kampen konden geen consensus bereiken en
ondertussen hadden de Amerikanen de macht overgenomen in de regio. Omdat de
Viet Minh in Vietnam delen van Laos gebruikte als uitvalsbasis en als aanvoerroute
voor manschappen en munitie, besloot de Amerikaanse regering ook dat deel van
Laos te bombarderen. Gevolg is dat Laos nu te boek staat als het meest
gebombardeerde land per capita. Tijdens de jaren van de Vietnamoorlog dropte de
VS er zo’n twee miljoen ton explosieven, het merendeel daarvan clusterbommen.
Zo’n bom, met de grootte van een tennisbal, wordt per zevenhonderd stuks
verpakt in een grotere bom, die tenmidden van de lucht openklapt met de
bedoeling zijn lading over een zo groot mogelijk oppervlak te verspreiden. Elk
van die tennisballetjes bevat dan nog eens een kern van zo’n 300 kogeltjes, die
bij de aanraking met de grond alle kanten uitschieten. Zeer doeltreffend dus.
Als je doel is om zoveel mogelijk slachtoffers te maken in ieder geval.
De rest van de geschiedenis is gelijkaardig aan die in
Vietnam. Amerikanen vertrekken, communisten nemen over en onderdrukken de
bevolking. Sinds een aantal jaren is de economie hier ook geopend naar de
buitenwereld, maar dat heeft voorlopig niet zoveel effect gehad, hetzij dan dat
(zoals in haast alle ontwikkelingslanden) de Chinezen hier en masse de
natuurlijke rijkdommen uit de grond aan het halen zijn. En dat is dan weer
voornamelijk goed nieuws voor de bankrekeningen van de overheidsambtenaren die
in deze deals verweven zitten. Naar de gewone bevolking vloeit er nauwelijks
iets terug.
Toch was het niet allemaal armoe troef wat we in Laos zagen.
Vientiane, onze eerste stop bleek een heel mooie stad. Bijna enkel laagbouw,
brede boulevards, niet teveel verkeer en een aantal mooie tempels. Aan de
grensovergang hadden we een Amerikaan leren kennen, Michael, die al twee jaar
als opvoeder werkte in een kostschool in Chiang Mai en nu op de halfjaarlijkse
trip naar Laos was om zijn visum te vernieuwen. Onze twee dagen in Vientiane
brachten we met hem door. Door al het gepraat liepen onze etentjes wat langer
uit dan vooraf gepland en dus was er eigenlijk wat te weinig tijd om de stad
aan een grondig bezoek te onderwerpen. We wandelden wel wat af, huurden ook
twee fietsen en verkenden de omgeving. De tempels bleken gesloten op de dag dat
we hen wilden bezoeken en dus werd het enige bezoek dat we brachten dat aan het
nationaal museum. Buiten het feit dat het museum niet al te best onderhouden
was, bleek de collectie wel de moeite. Chronologisch werden we geleid door de
geschiedenis van Laos, van de oudheid over de Amerikaanse oorlog (al werd die
wel weer heel eenzijdig beschouwd) tot het hedendaagse Laos, allemaal voorzien
van goeie Engelstalige duiding. Erg ruime collectie ook, zodat we het einde in
sneltempo moesten afhaspelen.
Michael met ons in een Belgisch café |
Laotiaanse oprechtheid. Plakt tegen het monument van de foto hierboven |
Van Vientiane zouden we naar Vang Vieng gaan, volgens onze
reisgids een stad met mooie karstrotsen en waar er mogelijkheid was tot
avontuurlijke activiteiten. Het was schrikken toen we de bus opstapten, want
die zat afgeladen vol met jonge (+/- 20 jaar oud), blanke en voornamelijk
schaars geklede toeristen. Dat hadden we in lange tijd niet gezien en dus
begonnen we wat onraad te ruiken. Elisabeths vader had twee weken voor datum
nog een reportage gezien op de televisie over een plaats in Laos waar er een
soort wetteloosheid gold en er a volonté drugs te verkrijgen waren. Bij
aankomst werd ons vermoeden bevestigd. Als volleerd onderzoeksjournalist liet
ik me even gaan op het internet. Blijkbaar kwam er hier zo’n tien jaar geleden
iemand op het idee om binnenbanden van tractoren te verhuren om de stroom mee af te varen. Dat
bleek een goudmijn. Via mond-aan-mond reclame verspreidde het fenomeen (dat
‘tubing’ werd gedoopt) zich snel onder rugzaktoeristen. Dat trok hoteluitbaters
allerhande aan en er werden verschillende barretjes geopend aan de oevers van
de rivier, waar er emmers (letterlijk!) met lokale whiskey verkocht werden voor
slechts anderhalve euro. Ook andere drugs deden er snel hun intrede. De politie
ontving waarschijnlijk een deel van de koek en liet gebeuren wat er gebeurde. De
lokale bevolking werd er overheerst door de toeristen. In het hoogseizoen vind
je er gemiddeld 15 toeristen tegenover één autochtoon. De cocktail van drugs en
alcohol met de aanwezigheid van water (en kabelbanen die erover werden
gespannen) hadden het te verwachten effect: zo’n 30 buitenlandse toeristen
kwamen er jaarlijks om het leven.
Dat bracht uiteraard de nodige negatieve publiciteit met
zich mee en het land besliste uiteindelijk in september 2012 (wellicht door de
enorme buitenlandse druk) om paal en perk te stellen aan de zaak. Het ontruimde
de oevers, stelde een avondklok in en ging de drugshandel beter in de gaten
houden. Het tuben werd aan banden gelegd en de kabelbanen verboden.
Toen wij er waren (aan half jaar na de opruimingsactie) was
het er inderdaad rustiger. Er werd nog wel getubed, er waren nog wel enkele
barretjes aan de oever (wellicht wat verderaf dan voorheen) die drank
verkochten. Ook vond je op de menukaarten nog weedpizza’s, opiumthee en magic
mushrooms zoveel je wilde. Het grote verschil wellicht is dat er geen
nachtelijke feestjes meer werden gehouden, al kan dat ook een beetje gelegen
hebben aan de tijd van het jaar (laagseizoen) dat we er waren.
Wij bleven in ieder geval weg van de drugs, al waagden we
ons ook wel een keertje aan het tuben. Niet op de rivier, maar in een van de
vele grotten die de omgeving rijk is. We schreven ons in voor een dagprogramma,
waarbij we naast het grottenbezoek ook nog op de rivier gingen kayakken. Het
leukste van die dag was dat we dat alles deden met een groep en dat die groep
bestond uit erg leuke mensen. Enkele Thai, een Koreaan (die deksels veel op PSY
leek), een Japanner en twee Chinezen. Weer viel ons op hoe aangenaam en lief de
Thai zijn. Hoewel wij wellicht een veelvoud verdienen van hen, waren zij het
toch die ons per se wilden trakteren op een drankje. Er eentje terugtrakteren
was uitgesloten.
Het goede aan zulke toeristische plaatsen is dat er steeds
veel goedkope en goeie accommodatie is en ook het aanbod aan restaurants is
vaak verbluffend (en gericht op westerlingen). We aten in een Iers restaurant
een Irish stew en Cottage Pie. Hmmmm. Nadien begaven we ons nog even naar een
van de tientallen barretjes, waar je enkel ligstoelen vind en er continu
herhalingen spelen van Friends, South Park en andere series. (De hemel,
Maxime?)
De westerse toerist |
Een vol dagje in Vang Vieng leek ons wel voldoende. Daarna
trokken we wat meer naar het oosten, richting Phonsavan. Laos is nogal
bergachtig en doordat je enkele passen over moet duurt het wel even vooraleer
je op je volgende bestemming bent. Die ritten zijn overigens enorm
oncomfortabel. De bussen die hier rondrijden zijn vaak van bedenkelijke
kwaliteit en de wegen mogen dan wel beter onderhouden zijn dan vele anderen in
Zuid-Oost-Azië, ze slingeren zich in ontiegelijk veel bochten door het
landschap, zodat haast iedereen er misselijk van wordt. De hele rit door zitten
er dan ook mensen over te geven, in plastic zakjes of gewoon door het open
raam. Gezellig.
Na een vijf uur durende rit kwamen we aan op onze
bestemming. Phonsavan is eigenlijk een dorpje waar niet veel te bezichtigen
valt en alle toeristische infrastructuur is er terug te vinden in één straat.
De reden dat we hier naartoe kwamen (en vele anderen) bevindt zich in haar
omgeving. Daarin werden in het begin van de twintigste eeuw een heel aantal uit
zandsteen vervaardigde kruiken teruggevonden, die tot 3 meter hoog kunnen zijn.
Enkele duizenden van die kruiken, die zouden dateren uit het stenen tijdperk,
liggen er verspreid over zo’n negentig sites. Over het doel van die kruiken en
het waarom van hun aanwezigheid bestaat tot op vandaag geen uitsluitsel, wat
hun ietwat mystieke uitstraling alleen maar extra voedt. De meest plausibele
theorie is dat het om oude begraafplaatsen zou gaan, aangezien er overschotten
van menselijke resten werden teruggevonden in enkele van hen.
De meest toegankelijke sites zijn de nummers 1, 2 en 3 die
allemaal vlot bereikbaar waren vanuit uitvalsbasis Phonsavan. Wij wilden echter
niet enkel de potten bekijken, maar gelijk van de gelegenheid gebruik maken om
ook een stukje van de Laotiaanse ongerepte natuur mee te pikken. Daarom
verkozen wij om eerst site 52 te gaan bezichtigen, die zich midden in de jungle
bevindt. Daarbij was er echter één groot probleem, waarover we ons eerst wat
beter dienden te informeren. Laos is zoals hierboven reeds gezegd een strijdtoneel
geweest van de Vietnamoorlog en de vlakte der kruiken waar we ons bevonden was
hierin het doelwit bij uitstek gebleken van de Amerikaanse imperialistische
agressor (zoals men er hier in musea naar verwijst) om de inhoud van hun B52’s
op leeg te gooien. Ergo: 270 miljoen clusterbommen werden hier gedropt, waarvan
naar schatting zo’n 30 procent om allerhande redenen nooit tot ontploffing kwam.
Jaarlijks sterven er nog tientallen Laotianen en raken er honderden zwaargewond
(met vaak amputaties tot gevolg) doordat zo’n bom alsnog ontploft. Vele
potentiele landbouwgronden zijn voor de bewoners, die het vaak al niet
makkelijk hebben, niet bewerkbaar omwille van mogelijke aanwezigheid van de
bommen en zo houdt het verleden de ontwikkeling hier tegen. In ons geval wilden
we dus wel eerst eens polsen of onze tocht, die ons drie uur door de dichte
jungle zou leiden, wel zo veilig was. Dat bleek geen probleem volgens onze gids
en dus stemden we (met toch een beetje knikkende knieën) in voor dit avontuur.
’s Morgens werden we in het hotel afgehaald door onze gids,
Tubi. Met de auto werden we vervolgens gebracht tot op het punt waar we de
bewoonde wereld voor even zouden verlaten. Op dat punt lag ook een dorp dat, zo
kregen we te zien, al het metaal dat afkomstig was van de bommen die hier jaren
geleden werden gedropt, gerecycleerd had tot steunbalken voor het huis of tot
potten voor de planten. Een merkwaardig zicht.
Bomkraters |
Van daar trokken we de jungle in en zou het drie uur
wandelen worden eer we op onze overnachtingsplaats Ban Pakeo aankwamen. Ban
Pakeo is een dorp van de Hmong, een etnische minderheid in Laos die de mongolen
tot haar voorvaderen mag rekenen. Hierin lag eigenlijk ook onze tweede twijfel
om deze tocht aan te vatten, omdat we hadden gelezen dat de relatie tussen de
Hmong en de Laotiaanse overheid nogal vertroebeld is. Omdat de Hmong vonden dat
deze laatsten hun rechten vaak niet respecteerden, kozen zij tijdens de Vietnamoorlog
de kant van de Amerikanen. De CIA leidde hen op als speciale eenheid en vele
van hun landgenoten kwamen door hen aan hun einde. Ten tijde van de economische
crisis in de jaren negentig laaiden die gevoelens weer op en 2 Zwitserse
toeristen werden door de Hmong om het leven gebracht. Maar ook hier verzekerde
onze gids dat deze toestanden tot het verleden behoorden. Toch konden we ons
niet bepaald van de indruk ontdoen dat de Hmong niet echt enthousiast werden
van buitenlandse gasten. Overal waar men ons zag, riepen de kinderen ons ‘Mica’
na, het Hmongwoord voor Amerikaan. Achja. Dat dorp was trouwens niet al te
groot. Zo’n driehonderd mensen leven er kort bij elkaar in behoorlijk stevig
uitziende in elkaar getimmerde houten hutten. De dieren, wat kippen, varkens en
honden liepen er temidden van de kinderen die net thuis waren omdat het weekend
aangebroken was. Weekend is voor hen wel vrij relatief. Het is de periode
waarin ze niet naar school moeten. Of mogen eigenlijk, want het alternatief is
rond 3u30 uit de veren, een wandeling van enkele uurtjes naar de
landbouwgronden van de familie, rijst oogsten en zakken vullen en dan met die
zware zakken terug naar het dorp. En die kinderen doen dat op leeftijden waarop
wij zouden twijfelen of we ze wel al uit een glazen beker zouden laten drinken.
Op onze terugweg de volgende dag kwamen we drie van hen tegen, vermoedelijk
zo’n 6, 8 en 10 jaar oud.
Het dorp was de eerste dag evenwel niet onze finale stop.
Nadat we onze zakken in onze hut hadden afgezet, trokken we nog een uurtje en
half verder het bos in. Toen, in the middle of nowhere, stootten we plots op
een plaats waar zich op een kleine ruimte tientallen stenen potten bevonden:
jarsite 52, één van de vier jarsites waar al het explosief materiaal reeds was
opgeruimd. Eigenlijk vrij merkwaardig dat net deze site van haar explosief
materiaal was ontdaan, gelet op haar ligging, zo ver van de bewoonde wereld. De
trek die wij deden werd bovendien maar een tweetal keer per maand geboekt. Toen
onze grootste angst voor explosieven eenmaal gesust was, vertelde onze gids een
verhaal over hoe hij op dezelfde plaats waar we nu liepen ooit gevolgd was door
een tijger. Elisabeth, die nog niet eens met de mogelijkheid had rekening
gehouden dat er hier tijgers zaten, was plots niet meer op haar gemak en zou
even later zelfs opperen om morgen langs dezelfde weg terug naar Phonsavan te
gaan.
Omdat onze gids ons ook meteen te kennen gaf dat hij een
mogelijke tijger wel eventjes tegen de vlakte zou werken bij een eventuele ontmoeting,
gaven wij ook deze keer niet toe aan onze angstdemonen en gingen de volgende
dag met fris gemoed van start. De weg die we gisteren nog hadden genomen, was
diegene die de kinderen haast elke week namen om naar school te gaan (waar ze
op internaat verbleven), de weg die we vandaag zouden doen was een veel minder
bewandelde variant. Dat was voornamelijk zo volgens onze gids omdat de natuur
hier dichter begroeid was en er tijdens de moessons veel meer slangen op de
wegen zaten. Slangen?! Achja, buiten de tijgers, clusterbommen en slangen was
het er wel heel veilig hoor. De hele weg naar beneden keken we in elk geval
zeer goed uit onze ogen en het minste geluid schrikte ons op. Het werd pas
helemaal beangstigend toen we een aardverschuiving op onze weg aantroffen en we
een alternatieve route moesten nemen. Tubi die relativeerde alles met de
glimlach en hij vertelde dat er al 10 van zijn vrienden waren omgekomen door
onontplofte clusterbommen. De dood leek voor hem veel minder schrikwekkend dan
voor ons.
De wandeling was wel heel mooi. We volgden een smal paadje
dat midden door het bos sneed, nu eens bergop, dan weer bergaf. Soms moesten we
een rivier oversteken op een ineengekunstelde brug (lees: twee langs elkaar
liggende balken). De weg bracht ons langs een waterval, langs bomen met mooie
bloesems, langs rijstvelden en langs bebouwde akkers. De landbouwtechniek die
de Hmong hier toepassen heet slash and
burn en is eigenlijk zeer letterlijk te nemen. Eerst hakken ze al de bomen
en struiken die op een bepaalde plaats staan, die laten ze dan wat drogen in de
zon, om ze vervolgens in de hens te steken. De asse die uiteindelijk overblijft
zorgt ervoor dat de bodem vruchtbaar wordt. Af en toe kwamen wij ook door zulke
gebieden, die dan wel geslashed of net geburned waren. Bijkomend voordeel van
deze techniek is dat de vrijgekomen warmte er soms voor zorgt dat de aanwezige
clusterbommen exploderen en het gebied bomvrij wordt.
slash and burn |
Op het einde van onze tweedaagse tocht brachten we ook een
bezoekje aan één van de populairste jarsites, site nummer 1. Het verschil met
nummer 52 was immens. Hier had men de jungle volledig verwijderd en lagen de
potten te blinken op een voor de rest haast volledig kale vlakte. Dat gaf
meteen een heel andere aanblik. We maakten er een kort wandelingetje en keerden
terug naar ons hotel.
De dag nadien was het weer lang in de bus zitten, want we
zouden ons naar het noord-westen verplaatsen, met name naar Luang Prabang,
jarenlang de hoofdstad van het gelijknamige koninkrijk en ook na de eenmaking
vervulde ze lange tijd die rol. Dat was er dan ook aan te merken. Luang Prabang
was voor ons een aangename verrassing. Nog rustiger dan Vientiane en nog
mooiere architectuur (vaak prachtige koloniale gebouwen). Onze lonely planet
raadde aan om het hier rustig aan te doen en te genieten van de stad. Wie zijn
wij om hen tegen te spreken?! We bezichtigden er de belangrijkste boeddhistische tempel en voor de rest flaneerden we door de straten, nestelden
ons in cafeetjes en gingen er uitgebreid eten met zicht op de Mekong.
Hoewel men ons op voorhand altijd had voorgehouden dat Laos
een van de armste (zoniet het armste) land van de regio is, hebben wij daar een
andere indruk over gekregen. Uiteraard zijn we slechts vier plaatsen gaan
bezichtigen en zaten daar de twee belangrijkste steden bij, maar toch zagen we
tijdens onze busritten en op de ‘armere plaatsen’ die we wel hebben aangedaan
andere tekenen. De Laotianen lijken ons veel verzorgder dan alle ander volkeren
die we tot hiertoe zagen. Nergens hebben we overal zoveel was zien drogen en
nergens droegen de mensen zo’n propere kleren. De mensen hadden bovendien de
gewoonte om zichzelf steeds voor het avondeten te wassen. En hoewel hun huizen
vaak slechts uit hout bestaan, zijn die altijd stukken beter verzorgd dan die
in Cambodja, Myanmar en zelfs Vietnam. De Laotianen worden weleens verweten
niet zulke harde werkers te zijn, maar wij hebben de indruk dat, wanneer ze
niet met economische activiteiten bezig zijn, ze zich voornamelijk op het
onderhoud van hun leefwereld richten. Het gevolg is dat we langs de buitenkant
veel minder armoede konden vaststellen dan elders.
Wij vonden Laos een schitterend land, voor zover we daar een
oordeel over kunnen en mogen vellen. De mensen zijn er rustig en vriendelijk,
hun twee grootste steden zijn pareltjes en er is nog niet zoveel verkeer. Dat
alles maakte dat wij in Laos een hele leuke tijd hebben beleefd en dat we er
later met plezier nog eens zouden willen terugkeren. Hopelijk dan om het zuiden
eens van naderbij te bekijken.
Hoi Elisabeth & Wannes!
BeantwoordenVerwijderenJullie hebben er zeker een ongelofelijke tijd beleefd!
Ik heb af en toe wat post van jullie kunnen onderscheppen.
Wanneer jullie terug in België zijn, dan knn jullie er altijd om komen in de Lemméstraat!!
Groetjes,
De bovenbuurvrouw van de Lemméstraat: Lien.
Hey Lien!
VerwijderenBedankt voor je berichtje én voor het bijhouden van onze post, da's heel lief! :)
Wij zijn ondertussen net een dagje in België. Nog even aanpassen dus.
Tot binnenkort eens in de Lemméstraat!
Elisabeth en Wannes