zondag 31 maart 2013

Blogpost 14 : Myanmar


Hallo daar!

Door een acute aanval van writer's block in combinatie met een druk gevuld maartprogramma heeft het schrijven van de blog even op zich laten wachten. Ons verhaal van Myanmar is intussen uitgeschreven, maar de maand maart is nog lang niet gecovered, dat volgt hopelijk binnen afzienbare tijd. Ondertussen kan u al wat bijlezen. Veel plezier ermee.

Zoals vorige post beloofd, had u nog een kort overzicht van onze tijd in Bangkok tegoed. Hier gaat ie: Wanneer we op dit moment opnieuw in ons geheugen graven en peilen naar onze bevindingen over de stad, zijn deze eerder negatief getint. Dat heeft eigenlijk maar één reden en is voor een groot deel te danken aan onze eigen onvoorzichtigheid. Kortweg kunnen we stellen dat we ons lieten overhalen om een op maat gemaakt kostuum aan te kopen en een kleedje voor Elisabeth. Toen ons hele dagverloop nadien gedetailleerd stond beschreven in de lonely planet en op tal van internetfora onder het hoofdstukje ‘oplichtingspraktijken’, brak ons even het koude zweet uit. Of het nu komt omdat we nadien onze verkopers hebben geconfronteerd met betreffende stukjes en hen op die manier wat extra onder druk probeerden zetten, weten we niet, maar gelukkig voor ons was het plot van ons verhaal niet gelijklopend aan dat in onze reisgids. Na 3 dagen bang afwachten kregen we onze bestelling in handen en konden we vaststellen dat die aan alle vereisten bleek te voldoen. Al bij al een goed einde en een goede les in waakzaamheid voor de toekomst.

Ondertussen trachtten we het nare gevoel wat van ons af te zetten door de grootste Bangkokse bezienswaardigheden aan te doen: het vroegere koninklijk paleis, het tempelcomplex Wat Pho en de Wat Arun. Geen van deze drie kon ons echter dermate bekoren dat we mensen zouden aanraden er speciaal hiervoor naartoe te komen. Het zou ook kunnen dat Angkor ons enkele dagen tevoren te veel had verwend. In het algemeen kenmerkt de architectuur van deze Thaise bouwwerken zich in het (overmatig) gebruik van mozaïek en bladgoud. Van veraf bekeken geeft dat geschitter de tempels nog enige allure, maar wanneer je naderbij komt valt vooral de onzorgvuldigheid op waarmee de makers tewerk zijn gegaan. Schoon van ver, maar ver van schoon.





















De rest van onze tijd vulden we met door de stad te wandelen, het Thaise eten te ontdekken (pikant!), terrasjes te doen en nog eens een bezoekje te brengen aan een plaatselijke cinemazaal. Bij dat laatste maakten we voor het eerst kennis met de aparte relatie die de Thai hebben met hun koning Bhumibol, met zijn 66 jaren op de troon de langst heersende monarch ter wereld. Voordat de film begint, is het de gewoonte dat iedereen in de zaal gaat staan terwijl er een koninklijke hymne weerklinkt en een mooie beeldcollage van de koning op het scherm wordt geprojecteerd. De koning heeft hier een haast goddelijke status en het bespotten ervan wordt hier dan ook streng bestraft. Meer dan één  buitenlander bracht naar aanleiding van ‘majesteitsschennis’ enkele jaren door in de Thaise nor. Oja, de film die we keken was “les misérables” en die werd door ons zeer gesmaakt.

Tussen deze ontspannende tijdsverdrijven in probeerden we ook de rest van onze reis te regelen (wat eigenlijk een min of meer constante bezigheid is). Voor Myanmar hadden we dollars nodig die we allemaal op voorhand moesten mee hebben aanzien er in het land geen mogelijkheid bestaat om geld af te halen. Door één of andere reden (welke dat is weten we tot op vandaag nog steeds niet) moesten al die dollars nieuwe briefjes zijn (uitgegeven na 2006) en moesten die in onberispelijke staat zijn (geen kreukje, scheurtje of vlekje). Anders zou ons geld er boudweg geweigerd worden. Omdat wij natuurlijk niet de enige reizigers zijn die het plan hebben opgevat om vanuit Bangkok Myanmar in te vliegen, bestaat er een circuit waar men aan deze wensen voldoet. Uiteraard tegen wat extra betaling. Daarnaast moesten we nog wat pasfotootjes hebben en onderzochten we waar en wanneer we het best onze visa voor Laos, China en India konden regelen.

Dat regelen van visa is trouwens een wetenschap op zichzelf. Een wetenschap waar bovendien (dankzij constant wijzigende regels) geen enkel handboek over bestaat. In zowat ieder land werken de verschillende ambassades van een bepaald land anders, hebben ze andere vereisten, rekenen andere kosten aan en hebben verschillende aflevertermijnen. De websites van de ambassades zijn overigens van heel uiteenlopende kwaliteit. Soms bestaat de mogelijkheid om met een elektronische module het nodige papierwerk op voorhand af te handelen en krijg je een afspraak toegewezen, de andere keer betreft het enkel een website met een adres en een ingescande versie van het document dat je moet afleveren, zonder vermelding van de voorwaarden, bedrag of termijn. Soms bieden enkele fora dan nog soelaas (al zijn daarop heel tegenstrijdige verhalen te vinden), maar even vaak blijkt lijfelijk naar de ambassade afzakken de enige manier om de nodige info te verzamelen. Reizen is ook een beetje onderzoeken. We leerden dat we het visum voor Laos aan de grens konden regelen en we er 30 dagen toegang mee kregen. Voor de andere twee leek onze beste gok Yangon, voormalige hoofdstad van Myanmar. Twee voordelen daar. Ten eerste vermoedden we dat er weinig mensen naar het buitenland zouden reizen wegens de betrekkelijke armoede in het land, waardoor de visatoekenning er hopelijk wat flexibeler zou verlopen en anderzijds hadden we in Yangon de mogelijkheid om, ingeval van een langere aflevertermijn, onze paspoorten achter te laten op de ambassade (wat steeds een vereiste is), omdat we er onze terugvlucht hadden en we er dus tweemaal zouden moeten passeren.

Na al deze beslommeringen was het dan uiteindelijk tijd om onze vlucht te nemen naar Myanmar. Het land mag dan sinds 2010 wel een democratiseringsgolf ondergaan, waardoor het stilaan opent voor de buitenwereld, er binnenkomen kan voorlopig enkel per vliegtuig. We vlogen met airasia, de Aziatische Ryanair en dat verliep heel goed. Een uurtje na het opstijgen werd de landing alweer ingezet en vanuit het vliegtuig verbaasden we ons over de kleinschaligheid van Yangon en de oase van groen waarin de stad zich bevond. Enkele ogenblikken later, na de indringende blikken van de immigratieofficieren te hebben doorstaan, maakten we kennis met de commerciële ingesteldheid van enkele Birmezen. Kartelafspraken bezorgden ons een ritje van 10 dollar naar ons guesthouse. 



In het guesthouse werden we met open armen ontvangen door de vrouw des huizes, Soesoe. Deze gekke tante zou ons de komende dagen op weg helpen om onze trip door Myanmar vorm te geven. Zij had sinds een zestal maanden samen met haar Australische man deze B&B geopend, met daaraan een fietsenwinkel gekoppeld. Of het nu ’s ochtens of ’s avonds was, Soesoe was steeds haar energieke zelf, een flapuit die de lachbuien aaneenreeg. Haar nonchalance was innemend en haar bezorgdheid (Hebben jullie genoeg gegeten? Willen jullie koffie? Moet ik pannenkoeken bakken? Smeer jullie maar in tegen de zon!) gaf ons een thuisgevoel. Het grootste deel van de tijd was ze eigenlijk ongewild heel grappig.



Onze eerste avond maakten we kennis met een Amerikaans koppel dat ook bij Soesoe logeerde en dat er net een fietsvakantie van zes weken had opzitten. Het was leuk om hun verhalen te aanhoren en zo een eerste indruk op te doen van het land. We gingen samen naar het nabijgelegen seafoodrestaurant en zagen nadien hoe Bruce (de man) onder invloed van de alcohol bij het oversteken ternauwernood de aanstormende auto’s wist te ontwijken.

De volgende dag was het dan uiteindelijk zo ver. We stonden extra vroeg op om Benji en Laura van de luchthaven te gaan ophalen, maar dat deden we met plezier. We zagen er echt naar uit om nog eens vertrouwde gezichten terug te zien. Volgens mij hebben we dat ook nauwelijks kunnen verbergen. Het bleek soms sterker dan onszelf en de volgende drie weken zouden we al onze opgespaarde verhalen op hen afvuren. Gelukkig lukte het ons na die eerste dagen ook af en toe om ons te beheersen. De taxirit naar de luchthaven bleek maar 3 euro te kosten, de rit terug alweer 10. 

Hoewel ze net 24 opeenvolgende uren wakker waren gebleven, vervoegden Benji en Laura ons, na zich even te hebben verfrist, op ambassadebezoek. Driewerf helaas bleken beide ambassades slechts geopend te zijn van 9u tot 11u. Mooie werkuren. De dag erop zou een tweede poging worden gewaagd. Het geweer werd van schouder veranderd en we besloten dan maar om een wandelingetje door de binnenstad te maken. Dat bleek, naast het bekijken van de mooie koloniale gebouwen die de Britten hier achterlieten, ook een goeie manier voor ons Belgisch gezelschap om zich aan te passen aan het temperatuurverschil van zo’n 35 graden. In België had het net nog gesneeuwd en schommelde het kwik rond het vriespunt. De factor 50-zonnecrème bleek niet overbodig om hun melkwitte huid te beschermen.






Na de korte wandeling mochten we voor de eerste maal proeven van het Birmese eten. Dat bleek meteen overheerlijk en bovendien ideaal om met z’n vieren aan te schuiven. Iedereen neemt dan een bord gekookte rijst (of een andere variëteit rijst) en gezamenlijk worden er een aantal soorten curry (met kip, varken, rund of geit) en enkele groentensalaadjes bestelt. Enkele toppers bleken de geitcurry (vooral bij mezelf) en de tomatensalade (bij Benji). Omdat er zoveel keuze is en alles vaak heel lekker, was het telkenmale feest als het etensuur aanbrak.



Daarna bleek de kaars bij ons Belgisch bezoek verworden tot een waakvlammetje en besloten we even terug te keren naar Soesoe voor een namiddagdutje. ’s Avonds bezochten we meteen de enige bezienswaardigheid van Yangon die naam waardig, de Shwedagon pagoda. Deze boeddhistische tempel is hét beeld van Yangon en het is naast een toeristische trekpleister ook een waar pelgrimsoord. Iedere boeddhist uit het land wil minstens één keer in zijn leven de meer dan 100 meter hoge koepel aanschouwen. Wij bezochten hem wanneer hij op zijn best zou zijn, nl. bij zonsondergang. De gouden koepel zou dan van felgekleurd overgaan in oker en oranje en zelfs tinten groen en rood zouden tevoorschijn komen. Het zal waarschijnlijk aan mijn lui oog gelegen hebben, maar die gouden koepel bleef er voor mij de hele tijd even goudkleurig uitzien. Misschien diende het bezoek te worden gecombineerd met gekauw op wat betel, een goedje (bestaande uit betelnoot, betelblad, kalk, tabak en specerijen) waar een groot aantal mensen zich voortdurend aan tegoed doet en dat een licht euforische werking heeft. Het ranzige neveneffect van dit gebruik is dat al die mensen hier constant op de straat lopen te spugen om zich te kwijten van het rode goedje dat tijdens het kauwen vrijkomt. Wanneer je met de fiets langs de openstaande ramen van een bus passeert is het altijd even bang hopen dat je geen klad in je haren krijgt. Maar de Shwedagon Pagoda dus. Die was zonder betel en zonder oranje-rood-groene gloed best nog wel indrukwekkend. Dat hij uit ergens uit de 6de tot 10de eeuw zou afstammen is niet echt te merken, want wegens al de aardbevingen die Myanmar in haar geschiedenis te verwerken heeft gekregen, is zowat elke tempel hier al ettelijke malen verwoest en weer heropgebouwd. ’s Avonds werd meteen voor een tweede maal Birmees eten geopteerd, alvorens niet te laat onder de wol te kruipen.





Ik en Elisabeth besloten de volgende ochtend een tweede poging te wagen om onze Chinese en Indiase visa te bemachtigen. Omdat we Benji en Laura hadden gevraagd onze tweede paspoorten mee te brengen (onze eersten bevatten wat te weinig blaadjes) hadden we de luxe dat we ons konden opsplitsen. Terwijl Elisabeth naar de Chinezen ging, zou ik de Indiërs met een bezoekje vereren. Ons plan pakte echter niet uit zoals gehoopt. Omdat de Indiërs het originele Myanmarese visum wilden zien dat Elisabeth met zich meedroeg en omdat de Chinezen de week erop in vakantie zouden zijn en onze aanvraag niet snel genoeg behandeld kon worden, kwamen wij beiden met lege handen terug bij Soesoe aan, waar ons gezelschap intussen uitgeslapen op ons wachtte. Een voormiddag nuttig gespendeerd. In de namiddag trokken we tijd uit om onze reisplanning wat op scherp te stellen. Met behulp van Soesoe besloten we om eerst richting Mandalay te gaan, daarna het Inle lake aan te doen en vervolgens Bagan te bezoeken. Daarna zouden onze wegen zich even opsplitsen. Benji en Laura zouden naar het strand van Ngapali vliegen, wij kozen om het vliegen zo te laten en per bus Kinpun te bezoeken. De daad bij het woord voegend haalden we gelijk onze treintickets op in het station en legde Benji de vliegtickets vast.


Pick nick


De namiddag sloten we af met een fietstochtje rond het nabijgelegen meer, wat tevens in klokwijzerzin een verkeersader bleek in de vorm van een kilometerslange rotonde. We stopten onderweg bij een terrasje waar we de zonsondergang meepikten en stopten op een andere plaats voor wat ons eerste westerse maal in Myanmar zou worden. De spicy spaghetti bleek voor Benjamin net iets té spicy. Voorts trachtten we ook een glimp op te vangen van het huis van nationale heldin Aung San Suu Kyi, die hier haar jaren van huisarrest doorbracht. Als je al ergens onder huisarrest zou worden geplaatst dan zou haar villa, met zicht op het meer, geen slechte optie wezen.

De naam Aung San Suu Kyi brengt ons overigens naadloos bij het hoofdstukje geschiedenis. Voor 1800 valt er over Birma niet zoveel te vertellen. Zoals zo vaak bestonden er op het grondgebied verschillende kleine koninkrijkjes. Die werden gedurende de hele geschiedenis drie keer verenigd door een sterke leider, maar ook evenveel maal terug neergeslagen door een sterkere tegenstander. De laatste keer dat dit gebeurde had de toenmalige koning net het machtige Thaise Rijk verslagen dat op dat moment heerste in de regio. Die overwinning had echter voor de nodige overmoed gezorgd. De Birmezen vielen in 1824 hun westelijke buren van Assam aan, dat op dat moment gecontroleerd werd door de Britten. Die grepen de gelegenheid graag aan om op hun beurt een stukje van het Birmese rijk te onderwerpen. Dat zouden ze de komende jaren nog tweemaal doen, zodat ze op het einde van de negentiende eeuw het hele grondgebied (en vooral de enorme teakvoorraadden) in haar bezit had. Een paar volksopstanden brachten geen zoden aan de dijk en het was wachten tot de tweede wereldoorlog voor er verandering kwam in de situatie. Bogyoke Aung San, de vader van Aung San Suu Kyi, sloot zich tijdens de oorlog aan bij de Japanners en genoot daar een militaire opleiding. Toch keerde hij net voor het einde van de oorlog zijn kar en hielp de Britten mee om de Japanners te verdrijven. Als dank beloofden de Britten hem de onafhankelijkheid van Birma, wat een feit werd in 1947. Hierdoor werd generaal Aung San een nationale held, die tot op de dag van vandaag door iedereen in het land wordt bewonderd.

De eerste vrije verkiezingen in het land werden dan ook een fluitje van een cent voor de partij van de generaal. Lang zou hij er echter niet van genieten, aangezien ook in Myanmar de hoge bomen veel wind vangen. Aung San werd enkele maanden na zijn overwinning doodgeschoten door enkele tegenstanders. Een getrouwe van Aung San nam het roer van hem over, maar de eenheid in het land was zeer moeilijk te bewaren, voornamelijk met betrekking tot de minderheden in het land, die onder de Britten een grotere autonomie genoten dan ze deden onder het nieuwe beleid. De macht werd vrijwillig overgedragen aan het leger van generaal Ne Win. Die stelde in korte tijd orde op zaken, niet gehinderd door een mogelijke democratische afstraffing en het land beleefde een gouden 18 maanden. Wie eens van de macht geproefd heeft, raakt klaarblijkelijk besmet, want niet lang na de overdracht van de macht naar een democratisch verkozen parlement, achtte Ne Win de tijd rijp voor een staatsgreep. We schrijven 1962 en de volgende 38 jaar zou er niet veel veranderen.

In 1988 ontstond er een groots protest, nadat de politie een monnik had doodgeknuppeld. De dochter van generaal Aung San achtte haar tijd gekomen. Toen ze toevallig in haar land was (ze woonde en werkte in Londen, waar ze ook had gestudeerd) omdat haar moeder net gestorven was, braken de protesten uit. Ze hield een vlammende redevoering op het centrale plein in Yangon en won daarbij de harten van velen. De protesten hielden aan en de militaire junta beloofde vrije verkiezingen en een open markteconomie. De machthebbers kondigden een waar charmeoffensief aan onder meer door de heraanleg van wegen en de opening van scholen en meende onder meer dankzij dit en hun controle over de media dat de bevolking hen het vertrouwen zouden geven. Dit pakte echter anders uit en de nationale democratische liga van Aung San Suu Kyi won de verkiezingen met een fabelachtige 92% van de uitgebrachte stemmen. Ook nu bleef het leger zich halsstarrig vastklampen aan de macht. Twee maanden na de verkiezing werden de voornaamste leden van de NDL opgepakt en in de gevangenis gesmeten.  Omdat Aung San Suu Kyi de dochter was van een nationale held bleef ze hiervan gespaard en zou onder huisarrest worden geplaatst. Haar man en haar zonen bleven in Engeland en mochten Myanmar niet binnen. Hoewel de machthebbers haar in al die tijd steeds de mogelijkheid gaven om naar hen toe te gaan, weigerde ze uit vrees nadien het land niet meer binnen te mogen. Zelfs toen haar man aan prostaatkanker leed en hieraan bezweek, ging ze daar niet op in.
Het volgende hoofdstuk werd in 2010 geschreven. De Generaal die toen al jaren aan de macht was, zette een stap terug en schreef onverwachts vrije verkiezingen uit. Die werden, zoals verwacht, glansrijk gewonnen door de partij van het leger en nadien even overtuigend als frauduleus bestempeld door buitenlandse waarnemers. Ook het huisarrest van Ang San Suu Kyi, wiens partij de verkiezingen boycotte, werd opgeheven.

Voor sommigen leeft de hoop dat het de goede kant opgaat met het land, nu er een kleine opening is gecreëerd naar een echte democratie. Toch heerst er nog steeds enorm veel corruptie, zitten er nog tal van politieke gevangen achter slot en grendel en wordt de persvrijheid er stevig aan banden gelegd. Het wordt afwachten wat de toekomst zal brengen.

Wat onze toekomst ons bracht was een fietstocht om het meer. Wat het verkeer er betreft: dat was verschrikkelijk, net als in de rest van Yangon. Naar verluidt zou één of andere generaal hier ooit een akkefietje hebben gehad met een man op een brommer, waardoor hij prompt een verbod instelde op alle gemotoriseerde tweewielers. Omdat een auto te duur is voor veel mensen stikt het in Yangon van de taxi’s. Wellicht zal de situatie nog verergeren wanneer nog meer mensen hun eigen auto zullen kunnen aanschaffen en momenteel is Yangon al een chronisch verkeersinfarct. Over de 10 kilometer naar het centrum van de stad deden wij gemiddeld zo’n drie kwartier. Al waren er ook tekenen van beterschap waar te nemen: de eerste viaduct van de stad was in volle aanbouw!

Het volgende hoofdstuk in de visasaga werd de volgende dag geschreven. Met onze originele Myanmarese visa en het ingevulde aanvraagformulier trokken we naar de Indische ambassade. Deze keer bleek alles in orde en na een interview met een medewerker kreeg ik te horen dat we ons visum (met duurtijd 6 maanden en 2 entry’s) mocht gaan ophalen wanneer we Yangon een tweede maal aan zouden doen. We besloten dit te doen wanneer Benji en Laura naar Ngapali vlogen, zodat wij nog net genoeg tijd hadden om vervolgens ook ons Chinees visum te regelen. De weg naar de ambassade hadden we per fiets afgelegd, laverend tussen het voornamelijk stilstaande verkeer. Aansluitend namen we het veer naar de overkant van de rivier waar we ook eens wilden rondfietsen. Het veerpont was een belevenis op zich. Na het opstappen neemt iedereen een plastic stoeltje en zet zich neer, temidden van een batterij aan verkopers van allerhande (etens)waar.




Na het opnieuw aanmeren verkenden we voor de eerste keer het platteland van Birma. De voornaamste vaststelling die we er maakten is dat Zuid-Oost-Azië eigenlijk een vrij homogeen gebied kan worden genoemd. Het platteland hier verschilt weinig van datgene dat wij in Cambodja hadden gezien, en zelfs in Vietnam. Veel rijstvelden met daartussen dorpjes van houten hutjes, vaak in slechte staat. Het grote verschil met haar buren is dat het in Myanmar stikt van de stupa’s, de kenmerkende boeddhistische tempels gevormd naar het silhouet van een zittende boeddha. Om de x-aantal (kilo)meter kom je er hier wel eentje tegen. De wegen waarop we fietsen zitten vol putten, de medische infrastructuur is hier ondermaats en het niveau van het onderwijs erbarmelijk en het enige dat we de overheid hier zagen bouwen waren stupa’s. Opium voor het volk. Het fietstochtje was niettemin heel aangenaam. Warm, maar aangenaam. Moe en voldaan keerden we Soesoewaarts.



Onze eerste bestemming na Yangon zou dus Mandalay gaan worden. Als ingenieur wou Benjamin de staat van de Birmese spoorwegen wel eens onderzoeken, dus opteerden we om Mandalay per trein te bereiken. In de Lonely planet stond beschreven dat treinen nogal hobbelig konden zijn en er werd zelfs gezegd dat je er soms het gevoel op kon hebben  alsof je op een paard zat. Wij verdachten onze reisgids van een overdreven sensationele schrijfstijl. Die aanname moesten we meteen inslikken toen we de statie van  Yangon uitreden. We weten nog steeds niet hoe het technisch mogelijk is dat een trein kan rijden terwijl er zulke enorme bulten op zijn rails blijken te zitten. Terwijl wij allemaal telkens tien tot twintig centimer de lucht in werden gekatapulteerd konden wij onze lachspieren niet meer bedwingen. De wijn leegmaken die we van Soesoe nog hadden meegekregen of het kolonisten van Catan-kaartspel spelen, bleken ook niet geheel evident. Slapen trouwens ook niet. Gelukkige was het niet overal zo hobbelig, maar echt in een diepe slaap raakte niemand van ons, zodat we de volgende ochtend tamelijk vermoeid het station van Mandalay binnenreden. Daar werden we vakkundig door de plaatselijke kindjes van onze etensoverschotten beroofd door het openstaande raam van de wagon.





Over Mandalay waren we het achteraf bekeken allemaal volmondig eens: leuke stad. Misschien speelde mee dat onze verwachtingen niet al te hoog waren door de kritiek die we van enkele mensen hadden gehoord of misschien was het de vergelijking met de verkeersdrukte in Yangon, maar Mandalay bleek een levendige stad die onze verwachtingen overtrof.

Op de dag van aankomst begaven we ons meteen naar een voorstad, Sagaing genaamd. Dat was in vroegere tijden nog de hoofdstad van een koninkrijk geweest en deed nu vooral nog dienst als openluchtklooster. Op elke van de tientallen bergtopjes rondom de stad was er wel een tempel of klooster terug te vinden, die in de zon vaak een mooie schittering teweeg brachten. De aanwezigheid van al die religieuze gebouwen had een toevloed van monniken met zich meegebracht, zo’n 6000 in totaal. Het vervoer naar de stad bestond (zoals gewoonlijk zou later blijken) uit een pick-up truck waar op het pick-upgedeelte aan weerszijde bankjes zijn geplaatst. Die wordt dan volgestouwd met mensen. De truck vertrekt bovendien pas wanneer hij volgeladen is, waardoor een uurtje wachten niet uit te sluiten valt. In die pick-up naar Sagaing werden we trouwens aangesproken door een monnik, waarmee we voor de beleefdheid een babbeltje trachtten te slaan. Dat bleek een slecht idee. Hoewel communiceren langs geen kanten lukte, zag de monnik in ons zijn ideale reisgezellen. Hij rekende er makkelijkheidshalve ook op dat we wel even zijn vervoer zouden betalen tot aan de tempel waar hij moest zijn. De brandende zon en de vermoeidheid van de treinrit versterkten het ‘kalm aan hé manneke, ge moet niet denken dat ge van ons kunt profiteren hé’-gevoel en wij besloten van ons af te bijten door te voet verder te gaan telkens hij een tuktuk aanhield om ons naar de tempel te voeren. Hoe meer hij echter achter ons aan sjokte (steeds vrolijk kauwend op de betelnoten), hoe meer wij (en in het bijzonder Benji) zich aan hem irriteerden. Na een half uurtje was het wel geweest en gaven we hem zijn zin. Spreekwoorden zijn er om recht aan te doen. De aanhouder won ook deze keer.
Sagaing was trouwens heel mooi. Nadat we onze metgezel waren kwijtgespeeld deden we een mooie wandeling rondom enkele heuveltoppen om tenslotte bij volgens ons een van de mooiste daar aanwezige tempels uit te komen. Op de terugweg hadden we meeval en versierden we een gratis ritje naar het dorp!





Omdat het nog maar 16u was, hadden we nog ruim de tijd om de alomgeprezen zonsondergang mee te pikken op de U-bain brug, de langste teakhouten brug ter wereld. Wij hebben inmiddels wel al ondervonden dat het bon ton is om een kenmerk van een object een superlatief mee te geven en daar dan ter wereld achter te plaatsen. Omdat teakhout nogal duur is en omdat de meeste bruggen gewoon uit metaal worden gemaakt, leek de langste teakhouten brug ter wereld ook niet zo’n ontzettende prestatie. Daarenboven bleken enkele pilaren halverwege gewoon uit beton te zijn opgetrokken. De langste bijna volledig teakhouten brug ter wereld dus. Het uitzicht was niettemin mooi. Niet heel bijzonder, maar wel mooi. De mogelijkheid om halverwege de brug af te dalen en in een cafeetje een biertje of een kokosnoot te nuttigen, lieten we niet aan ons voorbijgaan. Omdat dit één van de meest gekende plekken van Myanmar is, stikte het hier van de toeristen en na zonsondergang liep het er heel snel leeg. Wij deden het op het gemakje en kwamen tot de constatatie dat er geen taxi meer terug te vinden was. Gelukkige bleek een bus vol Chinezen bereidt om ons terug naar het centrum van Mandalay te brengen.








Op de tweede dag Mandalay ontdekten we eerst een gezellig koffiehuis/bakkerijtje en legden vervolgens alle hotels vast voor de rest van onze reis in Myanmar. Omdat het toerisme hier op korte tijd enorm is gaan boomen en de accomodatie niet aan hetzelfde tempo is meegegroeid, is er hier een nijpend gebrek aan slaapplaatsen voor toeristen. (Dat is ook wel voor een deel te danken aan het feit dat de overheid alles wil controleren en niet iedereen zomaar buitenlanders mag te slapen leggen). Dat heeft twee gevolgen. De aanwezige slaapplaatsen zijn vaak heel duur (tot 3 à 4 keer duurder dan in de rest van Zuid-Oost-Azië, vaak voor iets minder goeie kwaliteit) en alles is op voorhand vaak volgeboekt. Om dat laatste op te vangen wordt aangeraden zo’n twee dagen voor aankomst ergens telefonisch  te boeken. Toen we dit in Mandalay wilden toepassen bleek echter dat we voor Inle lake, onze volgende bestemming, niets meer vonden. Na meer dan 10 telefoontjes bleek de enige optie nog om te boeken in een stadje verderop, een uur rijden van het meer. Toen hebben we beslist om dus maar gelijk al onze andere bestemmingen ook te boeken.

In de namiddag gingen we een kijkje nemen op het hoogste punt van de stad waar tevens – u raadt het al – een tempel staat. Preferentieel vervoermiddel was vandaag de scooter. Twee werknemers van het hotel waar we verbleven zagen hun kans schoon en verhuurden ons hun gemotoriseerde vriend. Wie er aansprakelijk is ingeval er een ongeval zou plaatsvinden, daar moet je hier best niet te lang over nadenken, dat zien we dan weer wel! Mandalay hill bleek goed toegankelijk per scooter. Je kon rijden tot waar het tempelcomplex begint en van daar worstel je je tussen een wirwar van souvenirshops tot aan de top waar de mooiste van alle tempels stond die we in Myanmar zagen. Pluspunt is dat je er een heel mooi uitzicht over de stad bij kreeg. Op de terugweg naar ons hotel maakten we nog even een ommetje om een kijkje te gaan nemen in de drukstbezochte tempel van de stad, waar een eeuwenoude gouden boeddha wordt vereerd. Mannen worden zelfs toegelaten om stukjes bladgoud op het beeld te gaan kleven, vrouwen moeten netjes achter een poortje blijven om te bidden. Voor we opnieuw de voetjes onder tafel zouden stoppen maakten we nog even een pit-stop bij enkele ambachtslieden die aan de lopende band boeddhabeelden maakten, wat er vrij efficiënt aan toe leek te gaan.








Gedurende ons verblijf in Birma zouden we veel weerstand ondervinden van de zon, die ervoor zorgde dat de temperatuur zelden onder de 35 graden zakte, wat soms wel wat teveel van het goede was. Toen geopperd werd om de volgende dag een plons te gaan nemen in een zwembad van één van de meer luxueuze hotels werd er dan ook unaniem positief gereageerd. En dat het deugd deed. Héél lang konden we het echter niet trekken omdat onze busmaatschappij ons al om 16u kwam oppikken om ons naar het busstation te brengen, van waaruit we richting Inle lake zouden rijden. Dat bleek niet zo’n beste zet. Onze bus zelf zou maar om 19u vertrekken, dus in plaats van nog wat extra tijd aan het verfrissende zwembad door te brengen, moesten we drie uurtjes koekeloeren op een stoffige parkeerplaats. De boeken die we bij hadden kwamen in ieder geval heel goed van pas. Naar het einde toe van de reis zou kleurenwiezen een waardig alternatief blijken.



In Myanmar rijden overigens zowat alle bussen ’s nachts, aangezien mensen zo geen werkdag zouden verliezen. Logischerwijze zou je denken dat ze hier dezelfde slaapbussen gebruiken als in Vietnam of China, waar bedden in staan en waar je dus nog min of meer rustig in kan slapen. Helaas voor ons kennen ze hier enkel het bustype met de zetels die je 10 graden naar achteren kan kiepen. En dan maar gezellig proberen slapen tegen het trillende raam. Elke bus komt ook rond 4u ’s nachts op zijn bestemming aan. Hoewel onze bus die nacht om het halfuur stopte om nu eens een passagier op te halen of af te zetten, en dan weer eens als sanitaire pauze, bleken we voor te liggen op schema. We moesten trouwens sowieso al niet helemaal tot op de eindbestemming omdat we eerst een tweedaagse trektocht hadden gepland die ons naar het Inle lake zou voeren. Dit alles maakte dat we om 2 u ’s nachts op onze bestemming aankwamen. De hotels bleken allemaal vol en dus sliepen we maar in de lobby van een plaatselijk guesthouse.

Om 7 u hadden we afgesproken met onze gids, min-min (uitgesproken als mémé, oftewel tchité als we het in zijn bijzijn over hem hadden). Min-min bleek een toffe peer die ons heel wat achtergrondinfo wist te verschaffen over de omgeving. We wandelden tussen de met gewassen bedekte heuvels, plukten tamarinde van de bomen en zagen hoe men plantages teakbomen aanlegde. Myanmar bezit zo’n 75% van alle teakvoorraden ter wereld en wil daar duidelijk niet gauw verandering in brengen. ’s Avonds overnachtten we in een dorpje, in het huis van een plaatselijke familie. Alle muren van de huizen werden hier overigens gemaakt van een soort geweefde bamboematten. We werden voorzien van genoeg lakens, want ondertussen zaten we op zo’n 1400 meter hoogte en werden de nachten al een beetje frisser.





Minzame min-min
De volgende dag gingen we op pad voor de overige 17 kilometer. Die waren iets vlakker dan de vorige dag, dus kwamen we rond de middag aan in Inthein, een dorpje dat aan de westoever van het Inle lake ligt. Daar namen we de boot tot in het noorden, waar we een pick-uptruck namen tot het nabijgelegen dorp waar we ons hotel terug vonden. Dat dorp, Taungyyi, lag boven op een berg en was ver verwijderd van de toeristische scene. Gelukkig bleek het een handelsscentrum voor Thaise en Chinese zakenmannen en dus waren er, naast accommodatie, ook nog wel enkele restaurants te vinden.







s’ Morgens aan het ontbijt raakten we aan de praat met de waard van het hotel, die behoorlijk Engels bleek te spreken. Tot onze stomme verbazing informeerde hij naar het neergestorte cessna-vliegtuigje op de luchthaven van Charleroi. Hij bleek een fervente kijker van BBC-world en dat ongeval had daar blijkbaar de hoofdpunten gehaald. Na het ontbijt regelden we de bus en vervolgens was het weer een uurtje wacht-/kleurenwiestijd in de pick-up vooraleer we naar het meer konden vertrekken. 

Daar aangekomen besloten we een tochtje te doen richting de natuurlijke warmwaterbronnen die zich in de nabijheid van het meer zouden bevinden. Na een boottocht van een halfuurtje gevolgd door een kwartiertje wandelen kwamen we aan op onze bestemming. Heel natuurlijk zagen onze warmwaterbronnen er niet uit en eigenlijk waren ze ook niet echt erg bijzonder. De boottocht zelf was dat wel. Het meer is echt wel prachtig. Langs weerzijden heb je zicht op de bergen die het omsluiten en op het water zelf kom je traditionele vissers tegen die zich een specifieke roeitechniek met de voeten hebben eigen gemaakt. Of die roeitechniek nu nog wordt toegepast omdat die zo handig is, of omdat die toeristen lokt, is moeilijk te zeggen. Enkele van de vissers gingen alvast gewillig op de foto voor ons.






Ook de volgende dag verliep volgens nagenoeg hetzelfde stramien. ’s Morgens een babbeltje met de waard, daarna naar de pick-up, wachten in de pick-up, naar beneden rijden en vervolgens een toertje maken op het meer. Deze keer was de bestemming een restaurantje dat onze waard had meegegeven alsook een passage langs de drijvende tuinen. Een Amerikaan die de kosten wat wilde drukken mocht ons vergezellen. 







’s Avonds moesten we weer op tijd terug zijn om alweer naar onze volgende bestemming te vertrekken. Om zeker op tijd te zijn en om ons achterwerk eens even rust te gunnen, werd de pick-up truck achterwege gelaten en zouden we een taxi bellen. Daarvoor gingen we binnen bij een lokaal reisburootje. De man van dat bureautje vertelde ons, terwijl hij zijn hoofd steeds wat naar achter moest houden omdat het betelkauwen wat teveel sappen bij hem losmaakte, dat hij twee Belgische vrienden had die zijn zaak frequenteerden. Ze hadden voor hem al allerlei gadgets meegebracht waarvan hij hield, zoals een horloge, leren vest en cowboybotten. Toen zijn vrouw langskwam zij hij tegen ons “That’s my second wife”, waarop die vies naar hem terugkeek en wij even niet wisten wat zeggen. Toen begon hij hard te lachen en hadden we door dat het een grapje was. “She doesn’t like it if I say that”. De taxirit was aangenaam, in ieder geval een pak aangenamer dan de erop volgende busrit naar bestemming nummer 3: Bagan.

Ook deze keer zaten we, hetzij lichtjes, voor op schema. Om half vier kwamen we aan aan het busstation in Bagan. Daar namen we vervolgens een van de tuktuks die ons daar al stonden op te wachten. Afdingen is dan door de vermoeidheid en door de relatief zwakke onderhandelingspositie waarin we ons bevinden, vaak niet meer aangewezen. We werden dus afgezet aan ons hotel, waar de deur gesloten bleek, maar er 4 ligstoelen op ons stonden te wachten. Ondertussen prevelde een man de hele nacht door Boeddhistische zinnen door een luidspreker. Blijkbaar een belangrijke aangelegenheid, want toen we de nacht erop te maken kregen met een stroomonderbreking (wat een aantal keren per dag voorkomt in het land), werd stante pede een noodgenerator ingeschakeld.

Nadat we een uurtje of twee hadden liggen soezen in onze stoelen, kwam men ons dan eindelijk uit onze oncomfortabele positie bevrijden met het nieuws dat onze kamers vrij waren en we er meteen in konden trekken, free of charge! Dat lieten we ons geen twee keer zeggen en we spraken  af om elkaar een drietal uurtjes later weer te zien aan het ontbijt.

Bagan kan je beschouwen als de Myanmarese versie van de Angkortempels, enkel wat minder indrukwekkend, maar veel groter in aantal. In de omgeving van de stad staan er ongeveer 2300 stupa’s, die hier voornamelijk rond 1300 werden neergepoot. Ook hier zijn er velen niet aan de aardbevingen kunnen ontsnappen en kijk je dus vaak naar de gerenoveerde of heropgebouwde exemplaren. Bij sommige is dat aardig gelukt, bij andere wat minder (naar het schijnt, want zo’n kennersogen hebben wij nu ook weer niet). De drie dagen dat we in Bagan waren, huurden we telkens fietsen, en bezochten enkele tempels. Ook mede dankzij de hitte, was na drie dagen het vet toch wel wat van de soep. Genoeg is genoeg, ook wat betreft het bekijken van tempels. De eerste dag tempelen bracht de mooiste verrassing. Een toren waar we door het mulle zand klievend, naartoe waren gefietst, bleek een in 2005 opgericht uitkijkpunt te zijn. De 6 dollar inkom bleken zeer de moeite waard, want de bovenste verdieping verschafte ons een prachtige uitkijk over de regio die, naar we nu echt goed konden zien, volbezaaid was met tempels. We brachten de laatste uurtjes van de dag er door en pikten de zonsondergang mee, waarna we uiteraard in het pikdonker over onverlichte wegen huiswaarts moesten keren. Een andere leuke verrassing was toen we van Sandrine, een vriendin van Elisabeth, te horen kregen dat zij een berichtje hadden achtergelaten in één van de menukaarten van een Baganees restaurant. Na alle menukaarten te hebben afgespeurd bleek het berichtje ten slotte te staan in de kaart van een van de mensen aan het enig ander bezette tafeltje in het restaurant.















Trainingstochtje 















De laatste dag van onze tempeltocht was het mijn verjaardag, voor welke gelegenheid ik het ontbijt nam in mijn pas aangekocht Thaïs kostuum. Het mag al eens feestelijk zijn. Ik kreeg van Elisabeth, Benji en Laura mijn vers vanuit België meegebracht kado: een exemplaar van den humo en de wielerspecial van sport/voetbalmagazine. Heerlijk leesvoer!  ’s Middags aten we nog eens uitgebreid en om 5 uur namen we dan al voorlopig afscheid van onze metgezellen omdat wij ons terug naar Yangon moesten haasten om onze visa verder te regelen en zij nog 4 daagjes aan de kust wilden doorbrengen. Afscheid nemen is nooit leuk en dat was ook nu het geval. Als troostende gedachte wisten we dat we nog een laatste avondje samen in Yangon zouden hebben alvorens zij definitief terug naar België vertrokken.

De busrit verliep zoals alle voorgaande en dus werden we om 4 u ’s nachts in Yangon gedropt. Nadat we een gevecht bijwoonden tussen twee taxichauffeurs, maakten we kennis met een Amerikaan en een Duitser met wie we de taxi deelden tot aan het centrum (in ons geval de Chinese ambassade). Het bleek een uurtje rijden en vooral de Amerikaan die intussen al 16 maanden on the road was, bleek een heleboel te vertellen hebben. Rond halfzes waren we dan bij de ambassade, waar we de wachter vergezelden op zijn nachtdienst en aan de poort wachtten tot we binnenmochten. Deze keer bleek alles in orde waardoor we de maandag, vlak voor onze terugvlucht naar Bangkok onze paspoorten mochten gaan ophalen. Van de Chinese ambassade was het opnieuw tijd om de Indische te bezoeken. Daar moest onze betaling geregeld worden en kregen we te horen dat we tussen 17u en 17u30 onze visa konden komen ophalen. In de tussentijd nestelden we ons in een Japans restaurantje en liepen wat rond in de stad. Nadat we eindelijk ons Indisch visum in onze handen hadden, zat de dag er ongeveer op voor ons. We namen iets mee uit de winkel om te eten, regelden onze bus voor de volgende dag waarmee we Kinpun wilden gaan bezoeken en zakten af naar Soesoe in de hoop dat zij nog een plaatsje voor ons zou hebben. Dat bleek zelfs heel goed mee te vallen, want waar er twee weken voordien nog mensen werden weggestuurd wegens plaatsgebrek, bleek dat wij nu haar enige gasten waren. En dus werden we flink in de watten gelegd. De volgende dag bakte ze speciaal bananenpannenkoeken!

De reden dat we naar Kinpun wilden, is omdat er daar vlakbij een groot pelgrimsoord is en de natuur er prachtig zou zijn. Boeddhisten komen hier en masse naar afgezakt om een rotsblok te bewonderen dat balanceert op het randje van een ravijn. De mythe gaat dat het rotsblok niet uit balans raakt, omdat er zeer strategisch een haar van de Boeddha werd op geplaatst, die het geheel in evenwicht houdt. Dat ze erna ook een tempeltje om dat haartje heen hebben gebouwd en dat ze het rotsblok volledig goud hebben geschilderd heeft klaarblijkelijk geen invloed meer uitgeoefend op dat precaire evenwicht.

De bus bracht ons tegen de avond in Kinpun en de volgende ochtend begonnen we aan onze tocht naar de top. Te voet zou de tocht ons 4 uurtjes kosten, maar daar hadden we in de verzengende hitte niet zo’n erge zin in. We besloten de alternatieve, luie weg te bewandelen: in de achterbak van een vrachtwagen. Die zette ons af op een uurtje wandelen van de top. Boven aangekomen werden we getrakteerd op een mooi uitzicht over de streek. We moesten dan nog even verder, tussen de souvenirwinkeltjes door, om ook een blik te kunnen werpen op de befaamde gouden rots. De tocht naar daar bleek nog niet zonder hindernissen. Want zoals de gewoonte voorschrijft moet elke voetbedekking (schoenen én kousen) worden achtergelaten bij het betreden van een Boeddhistisch heiligdom. De zon had er echter voor gezorgd dat sommige stukken aanvoelden alsof we over hete kolen liepen. En dat lopen mag u letterlijk nemen. Na al het fietsen van de afgelopen weken legden we ons nu toe op de spurt. De spurt tussen twee stukken schaduw. De gouden rots zelf viel wat tegen, misschien ook omdat we hem hier op voorhand al op een heel aantal afbeeldingen hadden zien prijken. De omgeving was wel heel mooi en heel bosrijk. Het leuke was dat we op de top op een landgenoot stootten, Wim uit Leuven, die op z’n eentje door het land reisde. Het plan om de weg naar beneden wél te voet af te leggen viel in het water doordat we ergens te vroeg afsloegen, waardoor we opnieuw met de truck naar beneden moesten. ’s Avonds werd er tijdens het eten een stand van zaken opgemaakt van de Belgische politiek met pvda-lid Wim. Weerom een gezellige avond.







De dag nadien zouden we op weg naar Yangon een laatste maal stoppen, deze keer in het oude Bago. Deze stad deed vroeger een aantal keren dienst als hoofdstad van het toenmalige Birmese rijk en er staan nog enkele stupa’s (wat anders?!) die daaraan herinneren. Wij boekten een kamer in een hostel waar ook een zwembad aan was en dat laatste bleek voor ons de voornaamste attractie van de stad. Toen de temperatuur ’s avonds wat draaglijker was, gingen we ook een kijkje nemen naar wat de grootste liggende Boeddha van het land bleek te zijn. Om de megalomanie extra in de verf te zetten, prijkten alle afmetingen van de Boeddha netjes op een officieel bordje naast het beeld. Ter info: het beeld was 60 meter lang en de pink mat 3 meter.



De volgende dag namen we voor de derde dag op rij de bus, hetzij deze keer slechts voor een rit van een uurtje. Op de bus maakten we kennis met een ambtenaar uit het toerisme die ons het (vreemd klinkende) nationale motto nog eens op het hart drukte: warmly welcome and take care of tourists. 



De namiddag brachten we door op de binnenplaats van Soesoe’s hotel, wachtend op onze strandgangers. Intussen speelde zich nog een klein drama af. Een van de drie honden van Soesoe, die ons steeds blaffend verwelkomde wanneer we aan de poort aanklopten, bleek niet in zijn normale doen waarop Soesoe ons kwam vragen of we soms wisten wat er scheelde. Vijf minuten later bleek het beestje de pijp aan Maarten te hebben gegeven, hij was slechts 5 jaar oud. Bijna meteen hierna kwamen Benjamin en Laura binnengewandeld, die er klaarblijkelijk een verkwikkende vierdaagse op hadden zitten. De kustvakantie bleek enorm te zijn meegevallen. Prachtige witte stranden, sjieke accomodatie en goedkope mojito’s, wat wil een mens meer? Op olifanten rijden blijkbaar J

Wij waren blij dat we nog een laatste avond met ons gezelschap konden doorbrengen en dus begaven we ons voor de gelegenheid naar één van de sjiekste keten van Yangon. Drie dollartekens in de lonely planet, meer moet er niet worden gezegd! En wat eet een mens op de laatste avond in een Zuid-Oost Aziatisch land met een heerlijke keuken? Precies: Italiaans! De locatie was echt schitterend, het eten eerder middelmatig, maar dat maakte het gezelschap uiteraard ruimschoots goed. In stijl sloten we de reis af met een heerlijk glas rode wijn en wat tiramisu.

’s Morgens werden de Chinese paspoorten opgehaald door Elisabeth, waarna het tijd was om met z’n vieren naar de luchthaven te vertrekken. Wij vertrokken rond 12u30 en waren een uurtje nadien alweer in Bangkok. Laura en Benjamin’s vliegtuig vertrok twee uurtjes later, waarna er nog 7 uur in Bangkok moest worden gewacht voor het landingsgestel de volgende ochtend haar werk mocht doen op Brusselse bodem.
Als we nu terugkijken op Myanmar herinneren we ons vooral de leuke momenten met onze reispartners, de ontelbare stupa’s, het schitterende uitzicht op de tempels van Bagan en het lekkere eten. Andere bijzonderheden zijn:
  • De mode. De meeste vrouwen lopen er rond met een uitgesmeerde witte brij op hun kaken, dat niet enkel dienst doet als schoonheidsmiddel, maar tevens als zonnecrème. De mannen dragen allemaal een lange rok tot op de enkels, longyi genaamd, vaak in ruitmotief.
  • De snelle vooruitgang. Toen we dingen opzochten over het land bleek er al een heel deel achterhaald. Zo stonden er nu bijvoorbeeld al overal geldautomaten, terwijl er enkele maanden terug nog geen sprake van was.
  • De verwarring omtrent de kostprijs van wagens. In het begin van onze reis informeerden we bij een taxichauffeur een eerste maal naar de prijs van een wagen. We konden onze oren niet geloven toen hij ons vertelde dat die 200.000 dollar bedroeg. Voortaan werd die vraag een vast ritueel in de taxi. De antwoorden varieerden tussen de 15.000 en (nog een aantal maal) 200.000 dollar. De laatste dag wist Jeff (van Soesoe) ons te vertellen dat de regering tot voor kort exuberante taksen hief op wagens, maar dat je er tegenwoordig eentje kon aanschaffen aan de prijzen waaraan je ze in België ook vindt.
  • De belachelijke huizenprijzen in Yangon. Doordat buitenlanders geen woningen kunnen aankopen en doordat het aanbod aan huizen er betrekkelijk beperkt is, moeten al de multinationals die hier hun buitenlandse werknemers willen stationeren astronomische bedragen neertellen voor de huur van een woonst. Vergelijkbaar met de prijzen in hartje Londen werd ons verteld door een Brit die hier zaken wou komen doen.
  • De keerzijde van het toerisme. Toerisme wordt volop aangemoedigd door de militaire junta als uitstekende manier om buitenlandse valuta het land binnen te krijgen, nu tal van economische sancties dit bemoeilijken. Ook de bevolking wordt er welvarender van. Toch is het ook wat spijtig om te zien dat kinderen hun ouders niet langer willen helpen op het land, nu het winstgevender is om twee postkaarten per dag te verkopen aan toeristen.
  • De afwezigheid van het leger. Hoewel Myanmar in de media steeds in één adem wordt genoemd met ‘militaire junta’, is daar op straat nauwelijks iets van te merken.  Wij zijn in die drie weken tijd eigenlijk geen enkele militair tegengekomen.