Hallo daar!
Door een acute aanval van writer's block in combinatie met een druk gevuld maartprogramma heeft het schrijven van de blog even op zich laten wachten. Ons verhaal van Myanmar is intussen uitgeschreven, maar de maand maart is nog lang niet gecovered, dat volgt hopelijk binnen afzienbare tijd. Ondertussen kan u al wat bijlezen. Veel plezier ermee.
Zoals vorige post beloofd, had u nog een kort overzicht van
onze tijd in Bangkok tegoed. Hier gaat ie: Wanneer we op dit moment opnieuw in
ons geheugen graven en peilen naar onze bevindingen over de stad, zijn deze
eerder negatief getint. Dat heeft eigenlijk maar één reden en is voor een groot
deel te danken aan onze eigen onvoorzichtigheid. Kortweg kunnen we stellen dat
we ons lieten overhalen om een op maat gemaakt kostuum aan te kopen en een kleedje
voor Elisabeth. Toen ons hele dagverloop nadien gedetailleerd stond beschreven
in de lonely planet en op tal van internetfora onder het hoofdstukje
‘oplichtingspraktijken’, brak ons even het koude zweet uit. Of het nu komt
omdat we nadien onze verkopers hebben geconfronteerd met betreffende stukjes en
hen op die manier wat extra onder druk probeerden zetten, weten we niet, maar gelukkig
voor ons was het plot van ons verhaal niet gelijklopend aan dat in onze
reisgids. Na 3 dagen bang afwachten kregen we onze bestelling in handen en
konden we vaststellen dat die aan alle vereisten bleek te voldoen. Al bij al
een goed einde en een goede les in waakzaamheid voor de toekomst.
Ondertussen trachtten we het nare gevoel wat van ons af te
zetten door de grootste Bangkokse bezienswaardigheden aan te doen: het vroegere
koninklijk paleis, het tempelcomplex Wat Pho en de Wat Arun. Geen van deze drie
kon ons echter dermate bekoren dat we mensen zouden aanraden er speciaal
hiervoor naartoe te komen. Het zou ook kunnen dat Angkor ons enkele dagen
tevoren te veel had verwend. In het algemeen kenmerkt de architectuur van deze
Thaise bouwwerken zich in het (overmatig) gebruik van mozaïek en bladgoud. Van
veraf bekeken geeft dat geschitter de tempels nog enige allure, maar wanneer je
naderbij komt valt vooral de onzorgvuldigheid op waarmee de makers tewerk zijn
gegaan. Schoon van ver, maar ver van schoon.
De rest van onze tijd vulden we met door de stad te
wandelen, het Thaise eten te ontdekken (pikant!), terrasjes te doen en nog eens
een bezoekje te brengen aan een plaatselijke cinemazaal. Bij dat laatste maakten
we voor het eerst kennis met de aparte relatie die de Thai hebben met hun
koning Bhumibol, met zijn 66 jaren op de troon de langst heersende monarch ter
wereld. Voordat de film begint, is het de gewoonte dat iedereen in de zaal gaat
staan terwijl er een koninklijke hymne weerklinkt en een mooie beeldcollage van
de koning op het scherm wordt geprojecteerd. De koning heeft hier een haast
goddelijke status en het bespotten ervan wordt hier dan ook streng bestraft.
Meer dan één buitenlander bracht naar
aanleiding van ‘majesteitsschennis’ enkele jaren door in de Thaise nor. Oja, de
film die we keken was “les misérables” en die werd door ons zeer gesmaakt.
Tussen deze ontspannende tijdsverdrijven in probeerden we
ook de rest van onze reis te regelen (wat eigenlijk een min of meer constante
bezigheid is). Voor Myanmar hadden we dollars nodig die we allemaal op voorhand
moesten mee hebben aanzien er in het land geen mogelijkheid bestaat om geld af
te halen. Door één of andere reden (welke dat is weten we tot op vandaag nog
steeds niet) moesten al die dollars nieuwe briefjes zijn (uitgegeven na 2006)
en moesten die in onberispelijke staat zijn (geen kreukje, scheurtje of
vlekje). Anders zou ons geld er boudweg geweigerd worden. Omdat wij natuurlijk
niet de enige reizigers zijn die het plan hebben opgevat om vanuit Bangkok
Myanmar in te vliegen, bestaat er een circuit waar men aan deze wensen voldoet.
Uiteraard tegen wat extra betaling. Daarnaast moesten we nog wat pasfotootjes
hebben en onderzochten we waar en wanneer we het best onze visa voor Laos,
China en India konden regelen.
Dat regelen van visa is trouwens een wetenschap op zichzelf.
Een wetenschap waar bovendien (dankzij constant wijzigende regels) geen enkel
handboek over bestaat. In zowat ieder land werken de verschillende ambassades
van een bepaald land anders, hebben ze andere vereisten, rekenen andere kosten
aan en hebben verschillende aflevertermijnen. De websites van de ambassades
zijn overigens van heel uiteenlopende kwaliteit. Soms bestaat de mogelijkheid
om met een elektronische module het nodige papierwerk op voorhand af te
handelen en krijg je een afspraak toegewezen, de andere keer betreft het enkel
een website met een adres en een ingescande versie van het document dat je moet
afleveren, zonder vermelding van de voorwaarden, bedrag of termijn. Soms bieden
enkele fora dan nog soelaas (al zijn daarop heel tegenstrijdige verhalen te
vinden), maar even vaak blijkt lijfelijk naar de ambassade afzakken de enige
manier om de nodige info te verzamelen. Reizen is ook een beetje onderzoeken.
We leerden dat we het visum voor Laos aan de grens konden regelen en we er 30
dagen toegang mee kregen. Voor de andere twee leek onze beste gok Yangon,
voormalige hoofdstad van Myanmar. Twee voordelen daar. Ten eerste vermoedden we
dat er weinig mensen naar het buitenland zouden reizen wegens de betrekkelijke
armoede in het land, waardoor de visatoekenning er hopelijk wat flexibeler zou verlopen
en anderzijds hadden we in Yangon de mogelijkheid om, ingeval van een langere
aflevertermijn, onze paspoorten achter te laten op de ambassade (wat steeds een
vereiste is), omdat we er onze terugvlucht hadden en we er dus tweemaal zouden
moeten passeren.
Na al deze beslommeringen was het dan uiteindelijk tijd om
onze vlucht te nemen naar Myanmar. Het land mag dan sinds 2010 wel een
democratiseringsgolf ondergaan, waardoor het stilaan opent voor de
buitenwereld, er binnenkomen kan voorlopig enkel per vliegtuig. We vlogen met
airasia, de Aziatische Ryanair en dat verliep heel goed. Een uurtje na het
opstijgen werd de landing alweer ingezet en vanuit het vliegtuig verbaasden we
ons over de kleinschaligheid van Yangon en de oase van groen waarin de stad
zich bevond. Enkele ogenblikken later, na de indringende blikken van de
immigratieofficieren te hebben doorstaan, maakten we kennis met de commerciële
ingesteldheid van enkele Birmezen. Kartelafspraken bezorgden ons een ritje van
10 dollar naar ons guesthouse.
In het guesthouse werden we met open armen ontvangen door de
vrouw des huizes, Soesoe. Deze gekke tante zou ons de komende dagen op weg
helpen om onze trip door Myanmar vorm te geven. Zij had sinds een zestal
maanden samen met haar Australische man deze B&B geopend, met daaraan een
fietsenwinkel gekoppeld. Of het nu ’s ochtens of ’s avonds was, Soesoe was
steeds haar energieke zelf, een flapuit die de lachbuien aaneenreeg. Haar
nonchalance was innemend en haar bezorgdheid (Hebben jullie genoeg gegeten?
Willen jullie koffie? Moet ik pannenkoeken bakken? Smeer jullie maar in tegen
de zon!) gaf ons een thuisgevoel. Het grootste deel van de tijd was ze
eigenlijk ongewild heel grappig.
Onze eerste avond maakten we kennis met een Amerikaans
koppel dat ook bij Soesoe logeerde en dat er net een fietsvakantie van zes
weken had opzitten. Het was leuk om hun verhalen te aanhoren en zo een eerste
indruk op te doen van het land. We gingen samen naar het nabijgelegen
seafoodrestaurant en zagen nadien hoe Bruce (de man) onder invloed van de
alcohol bij het oversteken ternauwernood de aanstormende auto’s wist te
ontwijken.
De volgende dag was het dan uiteindelijk zo ver. We stonden
extra vroeg op om Benji en Laura van de luchthaven te gaan ophalen, maar dat
deden we met plezier. We zagen er echt naar uit om nog eens vertrouwde
gezichten terug te zien. Volgens mij hebben we dat ook nauwelijks kunnen verbergen.
Het bleek soms sterker dan onszelf en de volgende drie weken zouden we al onze
opgespaarde verhalen op hen afvuren. Gelukkig lukte het ons na die eerste dagen
ook af en toe om ons te beheersen. De taxirit naar de luchthaven bleek maar 3 euro te kosten, de rit terug alweer
10.
Hoewel ze net 24 opeenvolgende uren wakker waren gebleven,
vervoegden Benji en Laura ons, na zich even te hebben verfrist, op
ambassadebezoek. Driewerf helaas bleken beide ambassades slechts geopend te
zijn van 9u tot 11u. Mooie werkuren. De dag erop zou een tweede poging worden
gewaagd. Het geweer werd van schouder veranderd en we besloten dan maar om een
wandelingetje door de binnenstad te maken. Dat bleek, naast het bekijken van de
mooie koloniale gebouwen die de Britten hier achterlieten, ook een goeie manier
voor ons Belgisch gezelschap om zich aan te passen aan het temperatuurverschil
van zo’n 35 graden. In België had het net nog gesneeuwd en schommelde het kwik
rond het vriespunt. De factor 50-zonnecrème bleek niet overbodig om hun
melkwitte huid te beschermen.
Na de korte wandeling mochten we voor de eerste maal proeven
van het Birmese eten. Dat bleek meteen overheerlijk en bovendien ideaal om met
z’n vieren aan te schuiven. Iedereen neemt dan een bord gekookte rijst (of een
andere variëteit rijst) en gezamenlijk worden er een aantal soorten curry (met
kip, varken, rund of geit) en enkele groentensalaadjes bestelt. Enkele toppers
bleken de geitcurry (vooral bij mezelf) en de tomatensalade (bij Benji). Omdat
er zoveel keuze is en alles vaak heel lekker, was het telkenmale feest als het
etensuur aanbrak.
Daarna bleek de kaars bij ons Belgisch bezoek verworden tot
een waakvlammetje en besloten we even terug te keren naar Soesoe voor een
namiddagdutje. ’s Avonds bezochten we meteen de enige bezienswaardigheid van
Yangon die naam waardig, de Shwedagon pagoda. Deze boeddhistische tempel is hét
beeld van Yangon en het is naast een toeristische trekpleister ook een waar
pelgrimsoord. Iedere boeddhist uit het land wil minstens één keer in zijn leven
de meer dan 100 meter hoge koepel aanschouwen. Wij bezochten hem wanneer hij op
zijn best zou zijn, nl. bij zonsondergang. De gouden koepel zou dan van
felgekleurd overgaan in oker en oranje en zelfs tinten groen en rood zouden
tevoorschijn komen. Het zal waarschijnlijk aan mijn lui oog gelegen hebben,
maar die gouden koepel bleef er voor mij de hele tijd even goudkleurig uitzien.
Misschien diende het bezoek te worden gecombineerd met gekauw op wat betel, een
goedje (bestaande uit betelnoot, betelblad, kalk, tabak en specerijen) waar een
groot aantal mensen zich voortdurend aan tegoed doet en dat een licht
euforische werking heeft. Het ranzige neveneffect van dit gebruik is dat al die
mensen hier constant op de straat lopen te spugen om zich te kwijten van het
rode goedje dat tijdens het kauwen vrijkomt. Wanneer je met de fiets langs de
openstaande ramen van een bus passeert is het altijd even bang hopen dat je
geen klad in je haren krijgt. Maar de Shwedagon Pagoda dus. Die was zonder
betel en zonder oranje-rood-groene gloed best nog wel indrukwekkend. Dat hij
uit ergens uit de 6de tot 10de eeuw zou afstammen is niet
echt te merken, want wegens al de aardbevingen die Myanmar in haar geschiedenis
te verwerken heeft gekregen, is zowat elke tempel hier al ettelijke malen
verwoest en weer heropgebouwd. ’s Avonds werd meteen voor een tweede maal
Birmees eten geopteerd, alvorens niet te laat onder de wol te kruipen.
Ik en Elisabeth besloten de volgende ochtend een tweede
poging te wagen om onze Chinese en Indiase visa te bemachtigen. Omdat we Benji
en Laura hadden gevraagd onze tweede paspoorten mee te brengen (onze eersten
bevatten wat te weinig blaadjes) hadden we de luxe dat we ons konden
opsplitsen. Terwijl Elisabeth naar de Chinezen ging, zou ik de Indiërs met een
bezoekje vereren. Ons plan pakte echter niet uit zoals gehoopt. Omdat de
Indiërs het originele Myanmarese visum wilden zien dat Elisabeth met zich meedroeg
en omdat de Chinezen de week erop in vakantie zouden zijn en onze aanvraag niet
snel genoeg behandeld kon worden, kwamen wij beiden met lege handen terug bij
Soesoe aan, waar ons gezelschap intussen uitgeslapen op ons wachtte. Een
voormiddag nuttig gespendeerd. In de namiddag trokken we tijd uit om onze
reisplanning wat op scherp te stellen. Met behulp van Soesoe besloten we om
eerst richting Mandalay te gaan, daarna het Inle lake aan te doen en vervolgens
Bagan te bezoeken. Daarna zouden onze wegen zich even opsplitsen. Benji en
Laura zouden naar het strand van Ngapali vliegen, wij kozen om het vliegen zo
te laten en per bus Kinpun te bezoeken. De daad bij het woord voegend haalden
we gelijk onze treintickets op in het station en legde Benji de vliegtickets
vast.
Pick nick |
De namiddag sloten we af met een fietstochtje rond het
nabijgelegen meer, wat tevens in klokwijzerzin een verkeersader bleek in de
vorm van een kilometerslange rotonde. We stopten onderweg bij een terrasje waar
we de zonsondergang meepikten en stopten op een andere plaats voor wat ons
eerste westerse maal in Myanmar zou worden. De spicy spaghetti bleek voor
Benjamin net iets té spicy. Voorts trachtten we ook een glimp op te vangen van
het huis van nationale heldin Aung San Suu Kyi, die hier haar jaren van
huisarrest doorbracht. Als je al ergens onder huisarrest zou worden geplaatst
dan zou haar villa, met zicht op het meer, geen slechte optie wezen.
De naam Aung San Suu Kyi brengt ons overigens naadloos bij
het hoofdstukje geschiedenis. Voor 1800 valt er over Birma niet zoveel te
vertellen. Zoals zo vaak bestonden er op het grondgebied verschillende kleine
koninkrijkjes. Die werden gedurende de hele geschiedenis drie keer verenigd
door een sterke leider, maar ook evenveel maal terug neergeslagen door een
sterkere tegenstander. De laatste keer dat dit gebeurde had de toenmalige
koning net het machtige Thaise Rijk verslagen dat op dat moment heerste in de
regio. Die overwinning had echter voor de nodige overmoed gezorgd. De Birmezen
vielen in 1824 hun westelijke buren van Assam aan, dat op dat moment
gecontroleerd werd door de Britten. Die grepen de gelegenheid graag aan om op
hun beurt een stukje van het Birmese rijk te onderwerpen. Dat zouden ze de
komende jaren nog tweemaal doen, zodat ze op het einde van de negentiende eeuw
het hele grondgebied (en vooral de enorme teakvoorraadden) in haar bezit had.
Een paar volksopstanden brachten geen zoden aan de dijk en het was wachten tot
de tweede wereldoorlog voor er verandering kwam in de situatie. Bogyoke Aung
San, de vader van Aung San Suu Kyi, sloot zich tijdens de oorlog aan bij de
Japanners en genoot daar een militaire opleiding. Toch keerde hij net voor het
einde van de oorlog zijn kar en hielp de Britten mee om de Japanners te
verdrijven. Als dank beloofden de Britten hem de onafhankelijkheid van Birma,
wat een feit werd in 1947. Hierdoor werd generaal Aung San een nationale held,
die tot op de dag van vandaag door iedereen in het land wordt bewonderd.
De eerste vrije verkiezingen in het land werden dan ook een
fluitje van een cent voor de partij van de generaal. Lang zou hij er echter
niet van genieten, aangezien ook in Myanmar de hoge bomen veel wind vangen.
Aung San werd enkele maanden na zijn overwinning doodgeschoten door enkele
tegenstanders. Een getrouwe van Aung San nam het roer van hem over, maar de
eenheid in het land was zeer moeilijk te bewaren, voornamelijk met betrekking
tot de minderheden in het land, die onder de Britten een grotere autonomie
genoten dan ze deden onder het nieuwe beleid. De macht werd vrijwillig
overgedragen aan het leger van generaal Ne Win. Die stelde in korte tijd orde
op zaken, niet gehinderd door een mogelijke democratische afstraffing en het
land beleefde een gouden 18 maanden. Wie eens van de macht geproefd heeft,
raakt klaarblijkelijk besmet, want niet lang na de overdracht van de macht naar
een democratisch verkozen parlement, achtte Ne Win de tijd rijp voor een
staatsgreep. We schrijven 1962 en de volgende 38 jaar zou er niet veel
veranderen.
In 1988 ontstond er een groots protest, nadat de politie een
monnik had doodgeknuppeld. De dochter van generaal Aung San achtte haar tijd
gekomen. Toen ze toevallig in haar land was (ze woonde en werkte in Londen,
waar ze ook had gestudeerd) omdat haar moeder net gestorven was, braken de
protesten uit. Ze hield een vlammende redevoering op het centrale plein in
Yangon en won daarbij de harten van velen. De protesten hielden aan en de
militaire junta beloofde vrije verkiezingen en een open markteconomie. De machthebbers
kondigden een waar charmeoffensief aan onder meer door de heraanleg van wegen
en de opening van scholen en meende onder meer dankzij dit en hun controle over
de media dat de bevolking hen het vertrouwen zouden geven. Dit pakte echter
anders uit en de nationale democratische liga van Aung San Suu Kyi won de
verkiezingen met een fabelachtige 92% van de uitgebrachte stemmen. Ook nu bleef
het leger zich halsstarrig vastklampen aan de macht. Twee maanden na de
verkiezing werden de voornaamste leden van de NDL opgepakt en in de gevangenis
gesmeten. Omdat Aung San Suu Kyi de
dochter was van een nationale held bleef ze hiervan gespaard en zou onder
huisarrest worden geplaatst. Haar man en haar zonen bleven in Engeland en mochten
Myanmar niet binnen. Hoewel de machthebbers haar in al die tijd steeds de
mogelijkheid gaven om naar hen toe te gaan, weigerde ze uit vrees nadien het
land niet meer binnen te mogen. Zelfs toen haar man aan prostaatkanker leed en
hieraan bezweek, ging ze daar niet op in.
Het volgende hoofdstuk werd in 2010 geschreven. De Generaal
die toen al jaren aan de macht was, zette een stap terug en schreef onverwachts
vrije verkiezingen uit. Die werden, zoals verwacht, glansrijk gewonnen door de
partij van het leger en nadien even overtuigend als frauduleus bestempeld door
buitenlandse waarnemers. Ook het huisarrest van Ang San Suu Kyi, wiens partij
de verkiezingen boycotte, werd opgeheven.
Voor sommigen leeft de hoop dat het de goede kant opgaat met
het land, nu er een kleine opening is gecreëerd naar een echte democratie. Toch
heerst er nog steeds enorm veel corruptie, zitten er nog tal van politieke
gevangen achter slot en grendel en wordt de persvrijheid er stevig aan banden
gelegd. Het wordt afwachten wat de toekomst zal brengen.
Wat onze toekomst ons bracht was een fietstocht om het meer.
Wat het verkeer er betreft: dat was verschrikkelijk, net als in de rest van
Yangon. Naar verluidt zou één of andere generaal hier ooit een akkefietje
hebben gehad met een man op een brommer, waardoor hij prompt een verbod
instelde op alle gemotoriseerde tweewielers. Omdat een auto te duur is voor
veel mensen stikt het in Yangon van de taxi’s. Wellicht zal de situatie nog
verergeren wanneer nog meer mensen hun eigen auto zullen kunnen aanschaffen en
momenteel is Yangon al een chronisch verkeersinfarct. Over de 10 kilometer naar
het centrum van de stad deden wij gemiddeld zo’n drie kwartier. Al waren er ook
tekenen van beterschap waar te nemen: de eerste viaduct van de stad was in
volle aanbouw!
Het volgende hoofdstuk in de visasaga werd de volgende dag
geschreven. Met onze originele Myanmarese visa en het ingevulde
aanvraagformulier trokken we naar de Indische ambassade. Deze keer bleek alles
in orde en na een interview met een medewerker kreeg ik te horen dat we ons visum
(met duurtijd 6 maanden en 2 entry’s) mocht gaan ophalen wanneer we Yangon een
tweede maal aan zouden doen. We besloten dit te doen wanneer Benji en Laura
naar Ngapali vlogen, zodat wij nog net genoeg tijd hadden om vervolgens ook ons
Chinees visum te regelen. De weg naar de ambassade hadden we per fiets
afgelegd, laverend tussen het voornamelijk stilstaande verkeer. Aansluitend
namen we het veer naar de overkant van de rivier waar we ook eens wilden
rondfietsen. Het veerpont was een belevenis op zich. Na het opstappen neemt
iedereen een plastic stoeltje en zet zich neer, temidden van een batterij aan
verkopers van allerhande (etens)waar.
Na het opnieuw aanmeren verkenden we voor de eerste keer het
platteland van Birma. De voornaamste vaststelling die we er maakten is dat
Zuid-Oost-Azië eigenlijk een vrij homogeen gebied kan worden genoemd. Het
platteland hier verschilt weinig van datgene dat wij in Cambodja hadden gezien,
en zelfs in Vietnam. Veel rijstvelden met daartussen dorpjes van houten hutjes,
vaak in slechte staat. Het grote verschil met haar buren is dat het in Myanmar stikt
van de stupa’s, de kenmerkende boeddhistische tempels gevormd naar het silhouet
van een zittende boeddha. Om de x-aantal (kilo)meter kom je er hier wel eentje
tegen. De wegen waarop we fietsen zitten vol putten, de medische infrastructuur
is hier ondermaats en het niveau van het onderwijs erbarmelijk en het enige dat
we de overheid hier zagen bouwen waren stupa’s. Opium voor het volk. Het
fietstochtje was niettemin heel aangenaam. Warm, maar aangenaam. Moe en voldaan
keerden we Soesoewaarts.
Onze eerste bestemming na Yangon zou dus Mandalay gaan
worden. Als ingenieur wou Benjamin de staat van de Birmese spoorwegen wel eens
onderzoeken, dus opteerden we om Mandalay per trein te bereiken. In de Lonely
planet stond beschreven dat treinen nogal hobbelig konden zijn en er werd zelfs
gezegd dat je er soms het gevoel op kon hebben
alsof je op een paard zat. Wij verdachten onze reisgids van een
overdreven sensationele schrijfstijl. Die aanname moesten we meteen inslikken
toen we de statie van Yangon uitreden.
We weten nog steeds niet hoe het technisch mogelijk is dat een trein kan rijden
terwijl er zulke enorme bulten op zijn rails blijken te zitten. Terwijl wij
allemaal telkens tien tot twintig centimer de lucht in werden gekatapulteerd
konden wij onze lachspieren niet meer bedwingen. De wijn leegmaken die we van
Soesoe nog hadden meegekregen of het kolonisten van Catan-kaartspel spelen,
bleken ook niet geheel evident. Slapen trouwens ook niet. Gelukkige was het
niet overal zo hobbelig, maar echt in een diepe slaap raakte niemand van ons,
zodat we de volgende ochtend tamelijk vermoeid het station van Mandalay
binnenreden. Daar werden we vakkundig door de plaatselijke kindjes van onze
etensoverschotten beroofd door het openstaande raam van de wagon.
Over Mandalay waren we het achteraf bekeken allemaal
volmondig eens: leuke stad. Misschien speelde mee dat onze verwachtingen niet
al te hoog waren door de kritiek die we van enkele mensen hadden gehoord of
misschien was het de vergelijking met de verkeersdrukte in Yangon, maar
Mandalay bleek een levendige stad die onze verwachtingen overtrof.
Op de dag van aankomst begaven we ons meteen naar een
voorstad, Sagaing genaamd. Dat was in vroegere tijden nog de hoofdstad van een
koninkrijk geweest en deed nu vooral nog dienst als openluchtklooster. Op elke
van de tientallen bergtopjes rondom de stad was er wel een tempel of klooster
terug te vinden, die in de zon vaak een mooie schittering teweeg brachten. De
aanwezigheid van al die religieuze gebouwen had een toevloed van monniken met
zich meegebracht, zo’n 6000 in totaal. Het vervoer naar de stad bestond (zoals
gewoonlijk zou later blijken) uit een pick-up truck waar op het pick-upgedeelte
aan weerszijde bankjes zijn geplaatst. Die wordt dan volgestouwd met mensen. De
truck vertrekt bovendien pas wanneer hij volgeladen is, waardoor een uurtje
wachten niet uit te sluiten valt. In die pick-up naar Sagaing werden we
trouwens aangesproken door een monnik, waarmee we voor de beleefdheid een babbeltje
trachtten te slaan. Dat bleek een slecht idee. Hoewel communiceren langs geen
kanten lukte, zag de monnik in ons zijn ideale reisgezellen. Hij rekende er
makkelijkheidshalve ook op dat we wel even zijn vervoer zouden betalen tot aan
de tempel waar hij moest zijn. De brandende zon en de vermoeidheid van de
treinrit versterkten het ‘kalm aan hé manneke, ge moet niet denken dat ge van
ons kunt profiteren hé’-gevoel en wij besloten van ons af te bijten door te
voet verder te gaan telkens hij een tuktuk aanhield om ons naar de tempel te
voeren. Hoe meer hij echter achter ons aan sjokte (steeds vrolijk kauwend op de
betelnoten), hoe meer wij (en in het bijzonder Benji) zich aan hem irriteerden.
Na een half uurtje was het wel geweest en gaven we hem zijn zin. Spreekwoorden
zijn er om recht aan te doen. De aanhouder won ook deze keer.
Sagaing was trouwens heel mooi. Nadat we onze metgezel waren
kwijtgespeeld deden we een mooie wandeling rondom enkele heuveltoppen om
tenslotte bij volgens ons een van de mooiste daar aanwezige tempels uit te
komen. Op de terugweg hadden we meeval en versierden we een gratis ritje naar
het dorp!
Omdat het nog maar 16u was, hadden we nog ruim de tijd om de
alomgeprezen zonsondergang mee te pikken op de U-bain brug, de langste
teakhouten brug ter wereld. Wij hebben inmiddels wel al ondervonden dat het bon
ton is om een kenmerk van een object een superlatief mee te geven en daar dan
ter wereld achter te plaatsen. Omdat teakhout nogal duur is en omdat de meeste
bruggen gewoon uit metaal worden gemaakt, leek de langste teakhouten brug ter
wereld ook niet zo’n ontzettende prestatie. Daarenboven bleken enkele pilaren
halverwege gewoon uit beton te zijn opgetrokken. De langste bijna volledig teakhouten
brug ter wereld dus. Het uitzicht was niettemin mooi. Niet heel bijzonder, maar
wel mooi. De mogelijkheid om halverwege de brug af te dalen en in een cafeetje
een biertje of een kokosnoot te nuttigen, lieten we niet aan ons voorbijgaan.
Omdat dit één van de meest gekende plekken van Myanmar is, stikte het hier van
de toeristen en na zonsondergang liep het er heel snel leeg. Wij deden het op
het gemakje en kwamen tot de constatatie dat er geen taxi meer terug te vinden
was. Gelukkige bleek een bus vol Chinezen bereidt om ons terug naar het centrum
van Mandalay te brengen.
Op de tweede dag Mandalay ontdekten we eerst een gezellig
koffiehuis/bakkerijtje en legden vervolgens alle hotels vast voor de rest van
onze reis in Myanmar. Omdat het toerisme hier op korte tijd enorm is gaan
boomen en de accomodatie niet aan hetzelfde tempo is meegegroeid, is er hier
een nijpend gebrek aan slaapplaatsen voor toeristen. (Dat is ook wel voor een
deel te danken aan het feit dat de overheid alles wil controleren en niet
iedereen zomaar buitenlanders mag te slapen leggen). Dat heeft twee gevolgen.
De aanwezige slaapplaatsen zijn vaak heel duur (tot 3 à 4 keer duurder dan in
de rest van Zuid-Oost-Azië, vaak voor iets minder goeie kwaliteit) en alles is
op voorhand vaak volgeboekt. Om dat laatste op te vangen wordt aangeraden zo’n
twee dagen voor aankomst ergens telefonisch te boeken. Toen we dit in Mandalay wilden
toepassen bleek echter dat we voor Inle lake, onze volgende bestemming, niets
meer vonden. Na meer dan 10 telefoontjes bleek de enige optie nog om te boeken
in een stadje verderop, een uur rijden van het meer. Toen hebben we beslist om
dus maar gelijk al onze andere bestemmingen ook te boeken.
In de namiddag gingen we een kijkje nemen op het hoogste
punt van de stad waar tevens – u raadt het al – een tempel staat. Preferentieel
vervoermiddel was vandaag de scooter. Twee werknemers van het hotel waar we
verbleven zagen hun kans schoon en verhuurden ons hun gemotoriseerde vriend.
Wie er aansprakelijk is ingeval er een ongeval zou plaatsvinden, daar moet je
hier best niet te lang over nadenken, dat zien we dan weer wel! Mandalay hill
bleek goed toegankelijk per scooter. Je kon rijden tot waar het tempelcomplex
begint en van daar worstel je je tussen een wirwar van souvenirshops tot aan de
top waar de mooiste van alle tempels stond die we in Myanmar zagen. Pluspunt is
dat je er een heel mooi uitzicht over de stad bij kreeg. Op de terugweg naar
ons hotel maakten we nog even een ommetje om een kijkje te gaan nemen in de drukstbezochte
tempel van de stad, waar een eeuwenoude gouden boeddha wordt vereerd. Mannen
worden zelfs toegelaten om stukjes bladgoud op het beeld te gaan kleven,
vrouwen moeten netjes achter een poortje blijven om te bidden. Voor we opnieuw
de voetjes onder tafel zouden stoppen maakten we nog even een pit-stop bij
enkele ambachtslieden die aan de lopende band boeddhabeelden maakten, wat er
vrij efficiënt aan toe leek te gaan.
Gedurende ons verblijf in Birma zouden we veel weerstand
ondervinden van de zon, die ervoor zorgde dat de temperatuur zelden onder de 35
graden zakte, wat soms wel wat teveel van het goede was. Toen geopperd werd om
de volgende dag een plons te gaan nemen in een zwembad van één van de meer
luxueuze hotels werd er dan ook unaniem positief gereageerd. En dat het deugd
deed. Héél lang konden we het echter niet trekken omdat onze busmaatschappij
ons al om 16u kwam oppikken om ons naar het busstation te brengen, van waaruit
we richting Inle lake zouden rijden. Dat bleek niet zo’n beste zet. Onze bus
zelf zou maar om 19u vertrekken, dus in plaats van nog wat extra tijd aan het
verfrissende zwembad door te brengen, moesten we drie uurtjes koekeloeren op
een stoffige parkeerplaats. De boeken die we bij hadden kwamen in ieder geval
heel goed van pas. Naar het einde toe van de reis zou kleurenwiezen een waardig
alternatief blijken.
In Myanmar rijden overigens zowat alle bussen ’s nachts,
aangezien mensen zo geen werkdag zouden verliezen. Logischerwijze zou je denken
dat ze hier dezelfde slaapbussen gebruiken als in Vietnam of China, waar bedden
in staan en waar je dus nog min of meer rustig in kan slapen. Helaas voor ons
kennen ze hier enkel het bustype met de zetels die je 10 graden naar achteren
kan kiepen. En dan maar gezellig proberen slapen tegen het trillende raam. Elke
bus komt ook rond 4u ’s nachts op zijn bestemming aan. Hoewel onze bus die
nacht om het halfuur stopte om nu eens een passagier op te halen of af te
zetten, en dan weer eens als sanitaire pauze, bleken we voor te liggen op schema.
We moesten trouwens sowieso al niet helemaal tot op de eindbestemming omdat we
eerst een tweedaagse trektocht hadden gepland die ons naar het Inle lake zou
voeren. Dit alles maakte dat we om 2 u ’s nachts op onze bestemming aankwamen.
De hotels bleken allemaal vol en dus sliepen we maar in de lobby van een
plaatselijk guesthouse.
Om 7 u hadden we afgesproken met onze gids, min-min
(uitgesproken als mémé, oftewel tchité als we het in zijn bijzijn over hem
hadden). Min-min bleek een toffe peer die ons heel wat achtergrondinfo wist te
verschaffen over de omgeving. We wandelden tussen de met gewassen bedekte
heuvels, plukten tamarinde van de bomen en zagen hoe men plantages teakbomen
aanlegde. Myanmar bezit zo’n 75% van alle teakvoorraden ter wereld en wil daar
duidelijk niet gauw verandering in brengen. ’s Avonds overnachtten we in een
dorpje, in het huis van een plaatselijke familie. Alle muren van de huizen
werden hier overigens gemaakt van een soort geweefde bamboematten. We werden
voorzien van genoeg lakens, want ondertussen zaten we op zo’n 1400 meter hoogte
en werden de nachten al een beetje frisser.
Minzame min-min |
De volgende dag gingen we op pad voor de overige 17
kilometer. Die waren iets vlakker dan de vorige dag, dus kwamen we rond de
middag aan in Inthein, een dorpje dat aan de westoever van het Inle lake ligt.
Daar namen we de boot tot in het noorden, waar we een pick-uptruck namen tot het
nabijgelegen dorp waar we ons hotel terug vonden. Dat dorp, Taungyyi, lag boven
op een berg en was ver verwijderd van de toeristische scene. Gelukkig bleek het
een handelsscentrum voor Thaise en Chinese zakenmannen en dus waren er, naast accommodatie, ook nog wel enkele restaurants te vinden.
s’ Morgens aan het ontbijt raakten we aan de praat met de
waard van het hotel, die behoorlijk Engels bleek te spreken. Tot onze stomme
verbazing informeerde hij naar het neergestorte cessna-vliegtuigje op de
luchthaven van Charleroi. Hij bleek een fervente kijker van BBC-world en dat
ongeval had daar blijkbaar de hoofdpunten gehaald. Na het ontbijt regelden we
de bus en vervolgens was het weer een uurtje wacht-/kleurenwiestijd in de pick-up vooraleer we naar het meer konden vertrekken.
Daar aangekomen besloten we een
tochtje te doen richting de natuurlijke warmwaterbronnen die zich in de
nabijheid van het meer zouden bevinden. Na een boottocht van een halfuurtje
gevolgd door een kwartiertje wandelen kwamen we aan op onze bestemming. Heel
natuurlijk zagen onze warmwaterbronnen er niet uit en eigenlijk waren ze ook
niet echt erg bijzonder. De boottocht zelf was dat wel. Het meer is echt wel
prachtig. Langs weerzijden heb je zicht op de bergen die het omsluiten en op
het water zelf kom je traditionele vissers tegen die zich een specifieke
roeitechniek met de voeten hebben eigen gemaakt. Of die roeitechniek nu nog
wordt toegepast omdat die zo handig is, of omdat die toeristen lokt, is moeilijk
te zeggen. Enkele van de vissers gingen alvast gewillig op de foto voor ons.
Ook de volgende dag verliep volgens nagenoeg hetzelfde
stramien. ’s Morgens een babbeltje met de waard, daarna naar de pick-up,
wachten in de pick-up, naar beneden rijden en vervolgens een toertje maken op
het meer. Deze keer was de bestemming een restaurantje dat onze waard had
meegegeven alsook een passage langs de drijvende tuinen. Een Amerikaan die de
kosten wat wilde drukken mocht ons vergezellen.
’s Avonds moesten we weer op
tijd terug zijn om alweer naar onze volgende bestemming te vertrekken. Om zeker
op tijd te zijn en om ons achterwerk eens even rust te gunnen, werd de pick-up
truck achterwege gelaten en zouden we een taxi bellen. Daarvoor gingen we
binnen bij een lokaal reisburootje. De man van dat bureautje vertelde ons,
terwijl hij zijn hoofd steeds wat naar achter moest houden omdat het
betelkauwen wat teveel sappen bij hem losmaakte, dat hij twee Belgische
vrienden had die zijn zaak frequenteerden. Ze hadden voor hem al allerlei
gadgets meegebracht waarvan hij hield, zoals een horloge, leren vest en
cowboybotten. Toen zijn vrouw langskwam zij hij tegen ons “That’s my second
wife”, waarop die vies naar hem terugkeek en wij even niet wisten wat zeggen.
Toen begon hij hard te lachen en hadden we door dat het een grapje was. “She
doesn’t like it if I say that”. De taxirit was aangenaam, in ieder geval een
pak aangenamer dan de erop volgende busrit naar bestemming nummer 3: Bagan.
Ook deze keer zaten we, hetzij lichtjes, voor op schema. Om
half vier kwamen we aan aan het busstation in Bagan. Daar namen we vervolgens
een van de tuktuks die ons daar al stonden op te wachten. Afdingen is dan door
de vermoeidheid en door de relatief zwakke onderhandelingspositie waarin we ons
bevinden, vaak niet meer aangewezen. We werden dus afgezet aan ons hotel, waar
de deur gesloten bleek, maar er 4 ligstoelen op ons stonden te wachten.
Ondertussen prevelde een man de hele nacht door Boeddhistische zinnen door een
luidspreker. Blijkbaar een belangrijke aangelegenheid, want toen we de nacht
erop te maken kregen met een stroomonderbreking (wat een aantal keren per dag
voorkomt in het land), werd stante pede een noodgenerator ingeschakeld.
Nadat we een uurtje of twee hadden liggen soezen in onze
stoelen, kwam men ons dan eindelijk uit onze oncomfortabele positie bevrijden
met het nieuws dat onze kamers vrij waren en we er meteen in konden trekken,
free of charge! Dat lieten we ons geen twee keer zeggen en we spraken af om elkaar een drietal uurtjes later weer
te zien aan het ontbijt.
Bagan kan je beschouwen als de Myanmarese versie van de
Angkortempels, enkel wat minder indrukwekkend, maar veel groter in aantal. In de
omgeving van de stad staan er ongeveer 2300 stupa’s, die hier voornamelijk rond
1300 werden neergepoot. Ook hier zijn er velen niet aan de aardbevingen kunnen
ontsnappen en kijk je dus vaak naar de gerenoveerde of heropgebouwde
exemplaren. Bij sommige is dat aardig gelukt, bij andere wat minder (naar het
schijnt, want zo’n kennersogen hebben wij nu ook weer niet). De drie dagen dat
we in Bagan waren, huurden we telkens fietsen, en bezochten enkele tempels. Ook
mede dankzij de hitte, was na drie dagen het vet toch wel wat van de soep.
Genoeg is genoeg, ook wat betreft het bekijken van tempels. De eerste dag
tempelen bracht de mooiste verrassing. Een toren waar we door het mulle zand
klievend, naartoe waren gefietst, bleek een in 2005 opgericht uitkijkpunt te
zijn. De 6 dollar inkom bleken zeer de moeite waard, want de bovenste
verdieping verschafte ons een prachtige uitkijk over de regio die, naar we nu
echt goed konden zien, volbezaaid was met tempels. We brachten de laatste
uurtjes van de dag er door en pikten de zonsondergang mee, waarna we uiteraard
in het pikdonker over onverlichte wegen huiswaarts moesten keren. Een andere
leuke verrassing was toen we van Sandrine, een vriendin van Elisabeth, te horen
kregen dat zij een berichtje hadden achtergelaten in één van de menukaarten van
een Baganees restaurant. Na alle menukaarten te hebben afgespeurd bleek het
berichtje ten slotte te staan in de kaart van een van de mensen aan het enig
ander bezette tafeltje in het restaurant.
Trainingstochtje |
De laatste dag van onze tempeltocht was het mijn verjaardag,
voor welke gelegenheid ik het ontbijt nam in mijn pas aangekocht Thaïs kostuum.
Het mag al eens feestelijk zijn. Ik kreeg van Elisabeth, Benji en Laura mijn
vers vanuit België meegebracht kado: een exemplaar van den humo en de
wielerspecial van sport/voetbalmagazine. Heerlijk leesvoer! ’s Middags aten we nog eens uitgebreid en om 5
uur namen we dan al voorlopig afscheid van onze metgezellen omdat wij ons terug
naar Yangon moesten haasten om onze visa verder te regelen en zij nog 4 daagjes
aan de kust wilden doorbrengen. Afscheid nemen is nooit leuk en dat was ook nu
het geval. Als troostende gedachte wisten we dat we nog een laatste avondje
samen in Yangon zouden hebben alvorens zij definitief terug naar België
vertrokken.
De busrit verliep zoals alle voorgaande en dus werden we om
4 u ’s nachts in Yangon gedropt. Nadat we een gevecht bijwoonden tussen twee
taxichauffeurs, maakten we kennis met een Amerikaan en een Duitser met wie we
de taxi deelden tot aan het centrum (in ons geval de Chinese ambassade). Het
bleek een uurtje rijden en vooral de Amerikaan die intussen al 16 maanden on
the road was, bleek een heleboel te vertellen hebben. Rond halfzes waren we dan
bij de ambassade, waar we de wachter vergezelden op zijn nachtdienst en aan de
poort wachtten tot we binnenmochten. Deze keer bleek alles in orde waardoor we
de maandag, vlak voor onze terugvlucht naar Bangkok onze paspoorten mochten
gaan ophalen. Van de Chinese ambassade was het opnieuw tijd om de Indische te
bezoeken. Daar moest onze betaling geregeld worden en kregen we te horen dat we
tussen 17u en 17u30 onze visa konden komen ophalen. In de tussentijd nestelden
we ons in een Japans restaurantje en liepen wat rond in de stad. Nadat we
eindelijk ons Indisch visum in onze handen hadden, zat de dag er ongeveer op
voor ons. We namen iets mee uit de winkel om te eten, regelden onze bus voor de
volgende dag waarmee we Kinpun wilden gaan bezoeken en zakten af naar Soesoe in
de hoop dat zij nog een plaatsje voor ons zou hebben. Dat bleek zelfs heel goed
mee te vallen, want waar er twee weken voordien nog mensen werden weggestuurd
wegens plaatsgebrek, bleek dat wij nu haar enige gasten waren. En dus werden we
flink in de watten gelegd. De volgende dag bakte ze speciaal
bananenpannenkoeken!
De reden dat we naar Kinpun wilden, is omdat er daar vlakbij
een groot pelgrimsoord is en de natuur er prachtig zou zijn. Boeddhisten komen
hier en masse naar afgezakt om een rotsblok te bewonderen dat balanceert op het
randje van een ravijn. De mythe gaat dat het rotsblok niet uit balans raakt,
omdat er zeer strategisch een haar van de Boeddha werd op geplaatst, die het
geheel in evenwicht houdt. Dat ze erna ook een tempeltje om dat haartje heen
hebben gebouwd en dat ze het rotsblok volledig goud hebben geschilderd heeft klaarblijkelijk
geen invloed meer uitgeoefend op dat precaire evenwicht.
De bus bracht ons tegen de avond in Kinpun en de volgende
ochtend begonnen we aan onze tocht naar de top. Te voet zou de tocht ons 4
uurtjes kosten, maar daar hadden we in de verzengende hitte niet zo’n erge zin
in. We besloten de alternatieve, luie weg te bewandelen: in de achterbak van
een vrachtwagen. Die zette ons af op een uurtje wandelen van de top. Boven
aangekomen werden we getrakteerd op een mooi uitzicht over de streek. We
moesten dan nog even verder, tussen de souvenirwinkeltjes door, om ook een blik
te kunnen werpen op de befaamde gouden rots. De tocht naar daar bleek nog niet
zonder hindernissen. Want zoals de gewoonte voorschrijft moet elke
voetbedekking (schoenen én kousen) worden achtergelaten bij het betreden van
een Boeddhistisch heiligdom. De zon had er echter voor gezorgd dat sommige
stukken aanvoelden alsof we over hete kolen liepen. En dat lopen mag u
letterlijk nemen. Na al het fietsen van de afgelopen weken legden we ons nu toe
op de spurt. De spurt tussen twee stukken schaduw. De gouden rots zelf viel wat
tegen, misschien ook omdat we hem hier op voorhand al op een heel aantal
afbeeldingen hadden zien prijken. De omgeving was wel heel mooi en heel
bosrijk. Het leuke was dat we op de top op een landgenoot stootten, Wim uit
Leuven, die op z’n eentje door het land reisde. Het plan om de weg naar beneden
wél te voet af te leggen viel in het water doordat we ergens te vroeg
afsloegen, waardoor we opnieuw met de truck naar beneden moesten. ’s Avonds
werd er tijdens het eten een stand van zaken opgemaakt van de Belgische
politiek met pvda-lid Wim. Weerom een gezellige avond.
De dag nadien zouden we op weg naar Yangon een laatste maal
stoppen, deze keer in het oude Bago. Deze stad deed vroeger een aantal keren
dienst als hoofdstad van het toenmalige Birmese rijk en er staan nog enkele
stupa’s (wat anders?!) die daaraan herinneren. Wij boekten een kamer in een
hostel waar ook een zwembad aan was en dat laatste bleek voor ons de
voornaamste attractie van de stad. Toen de temperatuur ’s avonds wat
draaglijker was, gingen we ook een kijkje nemen naar wat de grootste liggende
Boeddha van het land bleek te zijn. Om de megalomanie extra in de verf te
zetten, prijkten alle afmetingen van de Boeddha netjes op een officieel bordje
naast het beeld. Ter info: het beeld was 60 meter lang en de pink mat 3 meter.
De volgende dag namen we voor de derde dag op rij de bus,
hetzij deze keer slechts voor een rit van een uurtje. Op de bus maakten we
kennis met een ambtenaar uit het toerisme die ons het (vreemd klinkende)
nationale motto nog eens op het hart drukte: warmly welcome and take care of
tourists.
De namiddag brachten we door op de binnenplaats van Soesoe’s hotel,
wachtend op onze strandgangers. Intussen speelde zich nog een klein drama af.
Een van de drie honden van Soesoe, die ons steeds blaffend verwelkomde wanneer
we aan de poort aanklopten, bleek niet in zijn normale doen waarop Soesoe ons
kwam vragen of we soms wisten wat er scheelde. Vijf minuten later bleek het
beestje de pijp aan Maarten te hebben gegeven, hij was slechts 5 jaar oud.
Bijna meteen hierna kwamen Benjamin en Laura binnengewandeld, die er
klaarblijkelijk een verkwikkende vierdaagse op hadden zitten. De kustvakantie
bleek enorm te zijn meegevallen. Prachtige witte stranden, sjieke accomodatie
en goedkope mojito’s, wat wil een mens meer? Op olifanten rijden blijkbaar J
Wij waren blij dat we nog een laatste avond met ons
gezelschap konden doorbrengen en dus begaven we ons voor de gelegenheid naar
één van de sjiekste keten van Yangon. Drie dollartekens in de lonely planet,
meer moet er niet worden gezegd! En wat eet een mens op de laatste avond in een
Zuid-Oost Aziatisch land met een heerlijke keuken? Precies: Italiaans! De
locatie was echt schitterend, het eten eerder middelmatig, maar dat maakte het
gezelschap uiteraard ruimschoots goed. In stijl sloten we de reis af met een
heerlijk glas rode wijn en wat tiramisu.
’s Morgens werden de Chinese paspoorten opgehaald door
Elisabeth, waarna het tijd was om met z’n vieren naar de luchthaven te
vertrekken. Wij vertrokken rond 12u30 en waren een uurtje nadien alweer in
Bangkok. Laura en Benjamin’s vliegtuig vertrok twee uurtjes later, waarna er
nog 7 uur in Bangkok moest worden gewacht voor het landingsgestel de volgende
ochtend haar werk mocht doen op Brusselse bodem.
Als we nu terugkijken op Myanmar herinneren we ons vooral de
leuke momenten met onze reispartners, de ontelbare stupa’s, het schitterende
uitzicht op de tempels van Bagan en het lekkere eten. Andere bijzonderheden
zijn:
- De mode. De meeste vrouwen lopen er rond met een uitgesmeerde witte brij op hun kaken, dat niet enkel dienst doet als schoonheidsmiddel, maar tevens als zonnecrème. De mannen dragen allemaal een lange rok tot op de enkels, longyi genaamd, vaak in ruitmotief.
- De snelle vooruitgang. Toen we dingen opzochten over het land bleek er al een heel deel achterhaald. Zo stonden er nu bijvoorbeeld al overal geldautomaten, terwijl er enkele maanden terug nog geen sprake van was.
- De verwarring omtrent de kostprijs van wagens. In het begin van onze reis informeerden we bij een taxichauffeur een eerste maal naar de prijs van een wagen. We konden onze oren niet geloven toen hij ons vertelde dat die 200.000 dollar bedroeg. Voortaan werd die vraag een vast ritueel in de taxi. De antwoorden varieerden tussen de 15.000 en (nog een aantal maal) 200.000 dollar. De laatste dag wist Jeff (van Soesoe) ons te vertellen dat de regering tot voor kort exuberante taksen hief op wagens, maar dat je er tegenwoordig eentje kon aanschaffen aan de prijzen waaraan je ze in België ook vindt.
- De belachelijke huizenprijzen in Yangon. Doordat buitenlanders geen woningen kunnen aankopen en doordat het aanbod aan huizen er betrekkelijk beperkt is, moeten al de multinationals die hier hun buitenlandse werknemers willen stationeren astronomische bedragen neertellen voor de huur van een woonst. Vergelijkbaar met de prijzen in hartje Londen werd ons verteld door een Brit die hier zaken wou komen doen.
- De keerzijde van het toerisme. Toerisme wordt volop aangemoedigd door de militaire junta als uitstekende manier om buitenlandse valuta het land binnen te krijgen, nu tal van economische sancties dit bemoeilijken. Ook de bevolking wordt er welvarender van. Toch is het ook wat spijtig om te zien dat kinderen hun ouders niet langer willen helpen op het land, nu het winstgevender is om twee postkaarten per dag te verkopen aan toeristen.
- De afwezigheid van het leger. Hoewel Myanmar in de media steeds in één adem wordt genoemd met ‘militaire junta’, is daar op straat nauwelijks iets van te merken. Wij zijn in die drie weken tijd eigenlijk geen enkele militair tegengekomen.